1 februari 2005

Vreemdelingen maken de taal simpel; De complexe relatie tussen taal en samenleving

 Zal het Nederlands veranderen onder invloed van nieuwkomers? Waarschijnlijk wel, blijkt uit onderzoek naar de manier waarop uiteenlopende talen in de loop van de tijd veranderd zijn. Maatschappijen die open staan voor vreemdelingen ontwikkelen een 'eenvoudiger' taal dan gesloten samenlevingen.
 

Wouter Kusters en Marc van Oostendorp

Alsof de tijden al niet somber genoeg zijn, kopte de Volkskrant een paar weken geleden onheilspellend: 'Hun hebben de taal verkwanseld'. In het artikel vertelden taalkundigen dat onze taal onder invloed van nieuwe, allochtone, sprekers aan het veranderen is. Die nieuwe sprekers van het Nederlands zeggen bijvoorbeeld naast een mooie stoel en een mooie tafel ook een mooie tafelkleed. Volgens de onderzoekers zouden dat soort vereenvoudigingen over vijftien jaar gemeengoed zijn. En erger: ze leken dat nog toe te juichen ook.

 In het gekrakeel dat op dit bericht volgde, werden sommige vragen niet gesteld: Kan een taal eigenlijk wel simpeler worden? Betekent dat dan ook dat de ene taal makkelijker te leren is dan de andere? En, als een taal simpeler wordt, worden de sprekers van die taal zelf dan ook simpeler?

Misschien werden die vragen niet gesteld omdat de antwoorden zo voor de hand leken te liggen. Is het Russisch met al zijn naamvallen, uitzonderingen en geslachten niet veel moeilijker dan het Frans? Is het Chinees met zijn ondoorzichtige karakters niet lastiger dan het Italiaans waar elke letter staat voor precies één klank? Maar als je er even over nadenkt liggen de zaken niet zo eenvoudig. Het Russisch heeft wel veel naamvallen, maar daar tegenover is de woordvolgorde veel vrijer dan in het Frans. Bovendien, wat voor de een moeilijk is, is voor de ander makkelijk: voor Chinezen is het bijna onmogelijk om in het Nederlands een verschil tussen lijst en rijst te maken, maar voor Fransen, die in hun eigen taal ook verschil maken tussen l en r, is dat in onze taal geen probleem.

 Taboes

 Wetenschappers zijn lange tijd huiverig geweest om de ene taal complexer te noemen dan de andere. Dat heeft te maken met moeilijkheden als de zojuist genoemde: je weet niet waar je moet beginnen en het is moeilijk om een objectieve maat voor complexiteit te bedenken. Daarnaast zijn er ook historische gevoeligheden. In de 19de eeuw stelden geleerden soms nog wel van dit soort vragen, en beantwoordden ze ook onbekommerd. Ze gingen er daarbij dan vaakvanuit dat Europese talen complexer waren dan de talen van 'primitieve volkeren' omdat de Europese cultuur nu eenmaal rijker en subtieler was. Soms betoogden ze juist dat de Europese talen simpeler waren, omdat het denken van de Europeaan nu eenmaal zo helder en precies is. In de 20e eeuw stapte men af van de gedachte dat de westerse cultuur beter is dan alle andere. In één moeite door nam men dan ook maar aan dat ook alle talen precies even complex zouden zijn.

 Zes jaar geleden werkten de schrijvers van dit artikel aan de Universiteit van Amsterdam. Net als onze collega Pieter Muysken vonden we dat de vraag het ondanks alle taboes verdiende serieus te worden genomen. Zes jaar geleden begonnen we daarom een onderzoek naar wat complexiteit in taal zou kunnen zijn en hoe eventuele verschillen in complexiteit zouden kunnen worden geduid.

 Meetlat

 Hoe pak je zo'n ingewikkelde vraag aan? We besloten niet naar de hele taal te kijken, maar alleen naar de werkwoordsuitgangen (-t en -en in het Nederlands loopt, lopen), omdat er al veel bekend was over de manier waarop mensen die uitgangen leren en hoe werkwoorden zich in een reeks van talen in de loop van de tijd ontwikkeld hadden. Verder besloten we ons te beperken tot de vraag: wanneer is een taal complex voor een relatieve buitenstaander, die de taal op latere leeftijd moet leren?

 Werkwoordsuitgangen kunnen meer of minder informatie dragen. De uitgang -ten in wij werkten betekent in ieder geval 'verleden tijd' en 'meervoud'. In sommige talen is een werkwoordsuitgang voor een mannelijk onderwerp (Peter slaapt) anders dan voor een vrouwelijk onderwerp (Petra slaapt). De vuistregel is nu: hoe meer informatie een werkwoordsuitgang moet uitdrukken, des te complexer is de taal. Ook als uitgangen ondoorzichtig zijn, omdat ze tegelijkertijd verschillende soorten informatie weergeven, noemden we ze complex. In de uitgang -t in het Nederlands wordt bijvoorbeeld wel heel veel informatie (derde persoon enkelvoud) samengebald in een enkele medeklinker.

 Zo hadden we alles bij elkaar een precieze meetlat om te kunnen bepalen hoe complex werkwoordsuitgangen van een bepaalde taal waren. We legden deze meetlat langs een groep historisch nauw verwante talen. Zo vergeleken we het Noors met het IJslands, omdat we weten dat deze talen enkele honderden jaren geleden nog precies hetzelfde waren. Op dezelfde manier vergeleken we het Klassiek Arabisch, de taal van de Koran, met die van moderne Arabische samenlevingen, en talgroepen uit Latijns Amerika (Quechua) en Afrika (Swahili).

 Een soort paspoort

 De verschillen in complexiteit tussen verwante talen blijken gedeeltelijk gerelateerd te kunnen worden aan de geschiedenis van hun taalgemeenschappen. Dat het Noors veel minder werkwoordsvervoeging heeft dan het IJslands is verklaarbaar doordat IJsland eeuwenlang heel geïsoleerd was, terwijl Noorwegen al minstens sinds de Hansetijd intensieve handelscontacten onderhield met grote delen van Europa. Het opmerkelijke conservatisme in het IJslands maar ook bijvoorbeeld in het Arabisch zoals dat in geisoleerde delen van Saoedi-Arabië wordt gesproken, kunnen we toeschrijven aan een gebrek aan contacten met buitenstaanders, aan de geisoleerde ligging van de taalgemeenschappen, en aan de grote waarde die men in beide gebieden aan de eigen taal toekent.

 In alle door ons onderzochte taalgroepen bleek de hoeveelheid buitenstaanders die gebruik maakten van een taal, in aantoonbaar verband te staan met de mate van vereenvoudiging van werkwoordsvormen. Daarnaast bleek de houding die de sprekers tegenover hun taal innamen van belang te zijn, en de wil om de taal te veranderen. Wanneer mensen hun taal zien als iets dat een band legt tussen heden en verleden, als een paspoort dat bewijst dat je erbij hoort, zullen ze eerder neigen naar behoud van hun taal zoals hij was en is, ook al betekent dat behoud van moeilijke en zinloze elementen. Omgekeerd, wanneer sprekers hun taal vooral als een praktisch gebruiksmiddel zien voor iedereen, en minder als een middel om een groepsidentiteit aan te ontlenen, zullen ze een pragmatischere houding aannemen en hun taalgebruik aanpassen aan de nieuwe situatie.

 Geen tweevoud
 Wat betekent dit alles nu voor een mooie tafelkleed in het Nederlands? Het gaat hier weliswaar niet over een werkwoordsuitgang, maar het is heel waarschijnlijk dat uitgangen van bijvoeglijk naamwoorden, zoals de -e in mooie een soortgelijke relatie onderhouden met de structuur van de maatschappij. Als er meer buitenstaanders een taal gaan gebruiken, zal het systeem van die verbuigingen vereenvoudigen, en dat is precies wat er in het rijtje een mooie stoel, een mooie tafel, een mooie tafelkleed lijkt te zijn gebeurd: alle vormen zijn hetzelfde.

 Sommige mensen vrezen dat vereenvoudigingen in de taal direct verband houden met verlies van cultuur. Die vrees is ongegrond, tenzij je meent dat Noren minder of armer zijn dan IJslanders omdat ze geen verschil maken tussen tweede en derde persoon meervoud van werkwoordsvormen, of dat Marokkanen minder zijn dan de bedoeïenen uit de tijd van de profeet Mohammed, omdat de eersten naast het enkelvoud en het meervoud geen 'tweevoud' meer gebruiken. (Klik hier voor een toelichting.)

 Gaan de Nederlanders onder invloed van de nieuwkomers ooit allemaal een mooie tafelkleed zeggen? Het hangt er maar vanaf: wanneer er steeds nieuwe groepen mensen komen die dit soort dingen blijven zeggen, en wanneer de andere mensen niet al te veel aandacht hechten aan de tradities van hun taal, klinkt een mooi tafelkleed over honderd jaar waarschijnlijk bespottelijk ouderwets. Maar als de samenleving zich afkeert van de nieuwkomers, en ze letterlijk inspraak in de taal onthoudt, zal het Nederlands de huidige, ietwat eigenaardige manier om met bijvoeglijk naamwoorden om te gaan, nog lang behouden. Of we dat ene e-tje wel of niet behouden, heeft van alles te maken met de manier waarop we onze maatschappij inrichten.

 Kusters, Wouter (2003). Linguistic Complexity; The Influence of Social Change on Verbal Inflection. Utrecht: LOT dissertation series 77. Digitaal raadpleegbaar hier.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Onze Taal (december 2003)