2 januari 2013

NWO-subsidie voor Grammatica op de kaart

Het onderzoeksprogramma ‘Grammatica op de kaart’ wil met gebruikmaking van nieuwe geografische database-technieken laten zien hoe de geografische verspreiding van taalverschijnselen ons uiteindelijk iets kan leren over hoe grammatica functioneert in het menselijk brein. Deskundigen op verschillende gebieden combineren in onderlinge samenwerking moderne theorievorming met geavanceerde empirische technieken.

Al zeker sinds de negentiende eeuw heeft het gebruik van geografische kaarten een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de taalkunde als een serieuze wetenschappelijke discipline. Met name gebieden als de dialectologie, maar ook de taaltypologie hebben traditioneel een serieuze geografische belangstelling. Ongeveer vijftig jaar geleden maakten grote delen van de taalwetenschap echter een draai waardoor op het eerste gezicht geografisch materiaal minder belangrijk werd. Dit kwam doordat de primaire belangstelling uitging naar de manier waarop de taal functioneert in de geest (of het brein) van het individu, waarmee de taalkunde dus wordt gezien als een deeldiscipline van de psychologie. De aandacht ging daarbij eerder naar het abstracte taalsysteem dat mensen gemeen hebben dan naar de taalvariatie die hen onderscheidt.

Op het eerste gezicht is er weinig reden om te denken dat geografische patronen ons iets kunnen leren over de menselijke geest. Desalniettemin is de afgelopen tien jaar de belangstelling voor taalvariatie onder grammaticatheoretici nationaal sterk toegenomen. Dit komt onder andere doordat men is gaan inzien dat juist de subtiele, al dan niet samenhangende verschillen tussen dialecten ons veel kunnen leren over wat er wel en niet mogelijk is menselijke taal. Er zijn zowel in Europa als in Amerika grote databestanden aangelegd met de resultaten van volgens nieuwe methodologische inzichten verworven dialectgegevens. Oudere verzamelingen zijn bovendien digitaal ontsloten.

In dit eerdere werk bleef de geografische dimensie tot nu toe echter nagenoeg onbelicht. Ook de atlassen die de afgelopen decennia geproduceerd zijn, worden nog benaderd alsof ze collecties van individuele dialecten betreffen, zonder dat het er veel toe doet waar welk dialect gesproken wordt. Er worden wel kaarten getekend, maar de regio’s die daarop zijn afgebeeld spelen nauwelijks een rol.
Met vier samenhangende deelprojecten wil ‘Grammatica op de kaart’ laten zien dat juist ook geografische informatie, op een goede manier statistisch bewerkt en gevisualiseerd, ons inzicht kan geven in het taalsysteem.  

In het eerste deelproject gaat het om inclusierelaties: de observatie dat we sommige taalverschijnselen A alleen vinden in regio’s waar ook taalverschijnselen B zich voordoen, maar niet andersom. Vooral als er verschillende onafhankelijke regio’s zijn waarvoor we dit kunnen vaststellen, is dit een sterke aanwijzing dat de verschijnselen correleren. Interessanter nog is het dat het verschijnsel ook gecorreleerd is aan een psychologisch fenomeen: ook sprekers van dialecten die A noch B hebben, zullen een voorkeur hebben voor  alleen B boven de combinatie van A en B, terwijl ze alleen A geheel en al zullen uitsluiten.  

In het tweede deelproject gaat het om overgangsgebieden die geografisch tussen een gebied liggen waar we verschijnsel A vinden en een gebied met verschijnsel B. Dialecten in regio’s waarin verschijnselen zo op elkaar botsen, vertonen soms gedrag dat elders onbekend is. De leidende hypothese is dat sprekers hier geconfronteerd worden met conflicterende informatie over hoe de grammatica  van hun taal in elkaar moet zitten.

Het derde deelproject bestudeert de grammaticometrie, de gedachte dat het inzichtelijker is om geformaliseerde grammaticale beschrijvingen op de kaart te zetten dan om hetzelfde te doen met losse woorden of grammaticale constructies, zoals tot nu toe gebruikelijk is. Door gebruik te maken van moderne technische middelen wordt het mogelijk deze (al in de jaren vijftig geopperde) gedachte te implementeren. Daarmee wordt het meteen mogelijk om taaltheorieën die gebaseerd zijn op zulke formele grammatica’s één op één te vergelijken met theorieën die gebaseerd zijn op constructies.

De eerste drie deelprojecten zijn bedoeld voor promovendi. Het vierde deelproject wordt uitgevoerd door een postdoc en ontwikkelt technisch instrumentarium dat nuttig is voor het uitvoeren van het nieuwe type onderzoek dat ons voor ogen staat. Het gaat hierbij enerzijds om het verfijnen van statistische instrumenten om te bepalen of we een aantal punten op een dialectkaart samen tot een  ‘gebied’ mogen rekenen, en anderzijds om het ontwikkelen van visualisatiemethoden om de uitermate complexe, meerdimensionale informatie ook voor de menselijke beschouwer doorgrondelijk te maken.

Het onderzoek wordt mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het project duurt vijf jaar. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan het Meertens Instituut i.s.m. het Utrecht Institute of Linguistics OTS,
Leiden University Centre for Linguistics en het Center for Language and Cognition Groningen.

Samenstelling van het onderzoeksteam

prof. dr. Sjef Barbiers, Meertens Instituut en Universiteit Utrecht
prof. dr. Marc van Oostendorp, Meertens Instituut en Universiteit Leiden
Nog bekende te maken: één postdoc en drie AiO’s

prof. dr. John Nerbonne (Universiteit Groningen)
prof. dr. Hans Bennis (Meertens Instituut en Universiteit van Amsterdam).
prof. dr. Roberta D’Allesandro (Universiteit Leiden).
dr. Gertjan Postma (Meertens Instituut).