Uitgelicht

Nieuwe leerstoel volksverhaal biedt verdieping op letterkundig onderzoek

door Mathilde Jansen

Volksverhaal en Vertelcultuur van de middeleeuwen tot heden in Nederland in een internationale context. Zo luidt de volledige titel van de leerstoel van Theo Meder, die per 1 september dit jaar namens de KNAW en het Meertens Instituut is benoemd als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek naar mondeling overgeleverde verhalen sluit goed aan bij het lopende onderzoek van de historische letterkunde.

Al tijdens zijn studie Nederlands koos Theo Meder voor de richting Middelnederlandse letterkunde. Het is dan ook niet zo gek dat zijn huidige leerstoel is ondergebracht bij de Oudere letterkunde. Een belangrijk verschil is dat de bronnen die daar bestudeerd worden doorgaans tot stand zijn gekomen achter de schrijftafel. Dat geldt niet voor de volksverhalen waar Meder zich in gespecialiseerd heeft. Die kenmerken zich juist door hun mondelinge overlevering.

Kwispel

Sinds 1994 werkt de verhalenonderzoeker aan het Meertens Instituut. Dat jaar startte hij ook de Nederlandse Volksverhalenbank, die inmiddels is uitgegroeid tot een gigantische online kennisbron voor wetenschappers, journalisten en belangstellenden. Ruim 44000 volksverhalen zijn erin opgenomen, van allerlei soort: sprookjes, sagen, raadsels, legenden, moppen, broodjeaapverhalen en kwispels. Die laatste vorm is misschien niet bij iedereen bekend. De hoogleraar ligt toe: “De naam kwispel verwijst naar een verhaal waarbij de luisteraars in één zin de eindsituatie geschetst krijgen, waarna ze moeten raden welke plot eraan vooraf is gegaan."

Moderne sage

Een belangrijke verdeling die gemaakt kan worden in de volksverhalen is die tussen non-fictie en fictie. Onder non-fictie vallen de sagen, legenden en broodjeaapverhalen. Hoewel een sage vaak bovennatuurlijke verschijnselen of spokerijen beschrijft, wordt het verteld als een waargebeurd verhaal dat gesitueerd is in plaats en tijd. Meestal lopen zulke sagen voor de mensen niet zo goed af.

Een broodjeaapverhaal is volgens Meder een vorm van een moderne sage. Met dat verschil dat het broodjeaap gaat over allerlei dingen waar mensen tegenwoordig bang voor zijn: ziektes, extremisten, drugs, orgaanroof of migranten. Een legende tot slot is een verhaal over een heilige of een heilig voorwerp.

Kindvriendelijke afloop

De geschreven bronnen in de volkstaal waar verhaalonderzoekers uit kunnen putten gaan terug tot het jaar 1200 met Hendrik van Veldeke. Hij schreef onder andere de Servaaslegende, over de heilige Sint Servaas. Het oudst uit de mond opgetekende sprookjesrepertoire is afkomstig uit Groningen, aldus Meder: “In 1804, dus 8 jaar vóór de Grimms begonnen te publiceren, tekende de 11-jarige Gerrit Arends de sprookjes op die de oude naaister Trijntje Soldaats vertelde."

Het bijzondere aan sprookjes is dat ze in de loop der tijd een andere doelgroep hebben gekregen. Vroeger waren sprookjes vooral bedoeld voor pubers en volwassenen, en hadden ze soms helemaal niet zo’n goede afloop. Nu het een echt kindergenre is geworden ligt dat heel anders.

In zijn onderzoek neemt Meder overigens moderne media mee, en ziet hij dat verfilmingen van sprookjes momenteel weer nieuwe elementen laten zien, zoals geëmancipeerde vrouwen (ooit passieve vrouwelijke sprookjesfiguren) die net zo goed kunnen vechten als hun mannelijke tegenspelers. En soms zelfs beter.

Universele patronen

Het nieuwjaarsgeschenk dat Meder twee jaar geleden schreef voor de relaties van het Meertens Instituut, legt een ander aspect van zijn onderzoek bloot. Daarin laat hij zien dat verhalen wereldwijd telkens dezelfde patronen vertonen. Zo heb je in sprookjes vaak te maken met een held die of een draak moet doden of andere moeilijke opdrachten moet vervullen om uiteindelijk te kunnen trouwen met de bloedmooie prinses.

Alle eenvoudige vertelvormen gehoorzamen aan een elementair vertelpatroon. Meder: “Ook alle films van James Bond of Lord of the Rings kun je in feite terugbrengen tot zo’n simpel patroon.”

Anansi

Maar naast die universele patronen gaat het Meder ook om de variabiliteit in verhalen, die is ontstaan door de mondelinge overlevering. Verhalen kunnen enerzijds veranderen doordat mensen niet in staat zijn alles te onthouden wat ze horen, maar natuurlijk ook omdat je creatieve vertellers hebt, die hun eigen draai aan het verhaal geven. Een goed voorbeeld hiervan zijn de verhalen over Anansi de spin, waar allerlei variaties op bestaan. Die verhalen kun je binnenkort ook gaan beluisteren in het Nederlands Openluchtmuseum. Want dat heeft tegenwoordig zijn eigen Anansi-vertellers, zo weet Meder.

Lopend vuurtje

Als laatste kenmerk van volksverhalen noemt Meder nog graag het feit dat ze zich epidemisch kunnen voordoen. In dat geval kun je ook wel spreken van memen, een term bedacht door Richard Dawkins, naar analogie van de menselijke genen. Met name in de sociale media kunnen verhalen zich tegenwoordig als een lopend vuurtje verspreiden. Nog voordat de feiten nagetrokken zijn. Meders wens voor de toekomst is daarom om een sagenchecker te ontwikkelen voor journalisten: een soort spellingchecker, maar dan voor (broodjeaap)verhalen.

Dit artikel is verschenen in de nieuwsbrief (oktober 2015) van het Meertens Instituut. Ook interesse in de nieuwsbrief? Klik hier voor meer informatie.