Ate Doornbosch overleden
Op 23 juli 2010 is Ate Doornbosch op 84-jarige leeftijd overleden in zijn woonplaats Schiedam. Doornbosch verwierf nationale bekendheid met zijn radioprogramma Onder de groene linde (1957-1993). Het Meertens Instituut, waar Doornbosch vanaf 1966 werkzaam was, bewaart zijn collectie van 5000 veldopnamen van liederen uit de mondelinge overlevering.
Ate Doornbosch werd geboren op 1 januari 1926 in Nuis (Groningen) en overleed op 23 juli 2010 in Schiedam.
Ate Doornbosch verwierf nationale bekendheid met zijn radioprogramma Onder de groene linde (1957-1993), waarin hij veldwerkopnamen liet horen van oude liederen uit de mondelinge overlevering. De zangers herinnerden zich de liederen uit hun jeugd, uit het begin van de twintigste eeuw. Het waren vaak eenvoudige plattelandsmensen op leeftijd, die de liederen nog van hun vader of moeder hadden geleerd. Doornbosch zocht hen thuis op en maakte opnamen die hij over de radio uitzond. Hij vroeg daarbij om aanvullingen, waardoor hij telkens nieuwe zangers en liederen op het spoor kwam.
Aanvankelijk werkte Doornbosch voor de VARA, maar in 1968 ging hij over naar de NRU (Nederlandse Radio Unie), later NOS. Naast zijn radiowerk was Doornbosch sinds 1966 verbonden aan het Meertens Instituut in Amsterdam, waar hij zijn nog steeds groeiende liederencollectie op wetenschappelijke wijze kon documenteren en classificeren ten behoeve van het Nederlands Volksliedarchief.
Wat is de betekenis van Ate Doornbosch’ werk geweest? Hoe bijzonder was het eigenlijk wat hij deed?
Doornbosch was niet de eerste die liederen uit de mondelinge overlevering optekende – in Nederland had bijvoorbeeld Jaap Kunst dat al gedaan in de jaren rond 1910, en in het buitenland deed men dat zelfs meer dan een eeuw eerder. Nederland was erg laat met dergelijk volkskundig onderzoek
Doornbosch was ook niet de eerste die liederen op geluidsband opnam. In Nederland was Will Scheepers, een medewerkster van Jaap Kunst, hem daarin voorgegaan, en in het buitenland tientallen anderen.
Wel nieuw was dat Doornbosch de radio gebruikte als medium om liederen op het spoor te komen en publiek te maken. Hij was niet vanuit de wetenschap tot het verzamelen gekomen, maar vanuit zijn werk als radiomaker. Een radiomaker die een aardig idee meende te hebben voor een serie programma’s op grond van de oude liederen die hij uit zijn familie kende. Daar zou hij wel tien uitzendingen mee kunnen vullen, dacht hij. Zijn baas vond dat wat veel, vijf zou ook mooi zijn. Uiteindelijk werden het er meer dan 1300. Het was een verhaal dat Doornbosch graag vertelde.
Misschien was dat wel Doornbosch’ grootste verdienste: dat hij zo lang is doorgegaan, en dat hij de mogelijkheden schiep om zo lang door te kunnen gaan. Eerst door zijn chefs bij de radio ervan te overtuigen dat hij waardevol werk deed, zodat men zijn programma steeds weer verlengde, ook al paste het niet helemaal binnen het beleid van de omroepvereniging. Later, toen hij aan het Meertens Instituut werkte, door met het verzamelen door te blijven gaan toen het aanvankelijke enthousiasme van zijn meerderen bekoeld was. "Ik zal de dag zegenen dat je ophoudt met dat veldwerk van je", zou Han Voskuil, hoofd van de afdeling Volkskunde, eens tegen Doornbosch hebben gezegd.
Dankzij dat onverstoorbare doorgaan bracht Ate een verzameling van zo’n 5000 opnames bijeen, 5000 liederen in allerlei versies uit alle streken van het land. Dat is voor Nederlandse begrippen heel veel. Voor de wetenschap is het een belangrijke verzameling omdat hij het hele land tamelijk evenwichtig bestrijkt. Daardoor kan men er goed de verspreiding van afzonderlijke liederen over Nederland uit afleiden. Interessant is ook dat Doornbosch van sommige liederen tientallen verschillende versies opnam. Door die te vergelijken kunnen we de werking van de mondelinge overlevering en daarmee van het menselijk geheugen onderzoeken. In een recent samenwerkingsproject tussen het Meertens Instituut en de afdeling Informatica van de Universiteit Utrecht (WITCHCRAFT) is een melodieënzoekmachine ontwikkeld die tegen de mondelinge variatie bestand is, op basis van het materiaal van Onder de groene linde.
Wat de liederenverzameling nog waardevoller maakt is dat Doornbosch ook geïnteresseerd was in de zangers. De verhalen van de bittere armoe die ze in hun jeugd geleden hadden, moeten Doornbosch’ rode hart hebben aangesproken. Voor de wetenschap betekent het dat we ook de sociale context van de liederen kennen.
Al tijdens de uitzendingen moet Onder de groene linde een sociale betekenis hebben gehad. Het was voor het eerst dat de stemmen van heel gewone mensen op de toen nog deftige radio klonken – zo deftig dat Doornbosch in het begin niet eens zelf mocht presenteren, wegens zijn noordelijke accent. Grote groepen anonieme plattelandsbewoners konden nu hun eigen liederen op de radio horen. Dat zal zeker aan de hoge luistercijfers hebben bijgedragen.
In de jaren ‘70 ontstond er interesse voor Onder de groene Linde bij jonge intellectuelen die van folk hielden. Die muzieksoort was bekend geworden dankzij Amerikaanse, Britse en Ierse musici, maar allengs wilde men ook Nederlandse volksliederen bewerken. In Doornbosch’ verzameling vonden folkmuzikanten van groepen als Wolverlei en Wargaren de gezochte muziek. Doornbosch zelf werkte voor zijn programma samen met de Vlaamse volksmuziekgroep ‘t Kliekske.
Zo kreeg Onder de groene linde een trouwe schare luisteraars van diverse pluimage. Er zijn mensen die de uitzendingen jarenlang op bandjes hebben opgenomen en ze allemaal hebben bewaard. Het programma is deel gaan uitmaken van het collectieve geheugen van Nederland en het doet dat nog steeds. De oude liedjes kent vrijwel niemand meer, maar de naam ‘Onder de groene linde’ doet bij velen een belletje rinkelen.
De nalatenschap van Ate Doornbosch is dus een liederencollectie van 5000 opnames, inmiddels gedigitaliseerd en via de Nederlandse liederenbank op het internet te beluisteren: een van de ‘gouden eieren’ van het Meertens Instituut. Al in 1987 noemde de toenmalige Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Ate’s collectie belangrijk cultureel erfgoed, dat de samenleving bijeen zou houden. Hij deed dat in een Ten geleide bij het eerste van een reeks van vier uitgaven met tekst en muziek van de liederen uit Onder de Groene linde, waarvoor vooral Ton Dekker en Marie van Dijk van het Meertens Instituut zich hebben ingespannen, samen met Henk Kuijer van het Radio Volkskundig Bureau.
Eind 2008 heeft het Meertens Instituut samen met platenmaatschappij Music & Words een monumentale cd-box uitgebracht, voorbereid door studenten van de Universiteit Utrecht en geredigeerd door Ineke van Beersum en ondergetekende. Doornbosch heeft er ook nog aan meegewerkt. Het deed hem zichtbaar genoegen bij dit soort projecten betrokken te worden.
Doornbosch kon zich veel zangers nog goed voor de geest halen. Hij kon prachtig vertellen over zangers met wie hij een persoonlijke band opbouwde, vooral zangeressen eigenlijk: zoals Trijntje Steur-Tuip uit Volendam, Tannetje Polman-Nagelkerke uit het Zeeuwse Rilland-Bath, en Bontje Dalman-Douma uit Buitenpost in Friesland. Bontje had Doornbosch’ portret op de televisie staan. Hij moest zijn werk ‘met aandacht’ doen, drukte ze hem op het hart – met dezelfde vrome toewijding als waarmee zij het mystieke lied "Wat hoor ik hier in het midden van de nacht" zong. Doornbosch is op Bontje’s begrafenis geweest, bij wijze van uitzondering.
De meeste zangers van Onder de groene linde zijn inmiddels overleden, en hun kinderen kennen de oude liederen niet meer. Doornbosch was nog juist op tijd geweest om de stemmen vast te leggen van de laatste generatie die liederen zong in een eeuwenoude mondelinge traditie.
Het heeft Ate Doornbosch niet aan waardering ontbroken. Het feit dat zijn radioprogramma steeds verlengd werd, was al een vorm van erkenning, en zijn aanstelling op het Meertens Instituut evenzo – zeker als autodidact, zonder wetenschappelijke vorming. Hij werd ook gewaardeerd door internationale collega-liedverzamelaars, voor wie hij in 1975 in Breukelen een balladecongres organiseerde. Verder zijn er documentaires aan zijn werk gewijd door Pier Tania (Het einde van het lied, 1964) en Jan de Roode (Mijn familie is zo groot dat ik haar niet kan overpeinzen, 1984). De mooie film van Tania werd in Ierland bekroond met een Zilveren Harp. In 1990 ontving het echtpaar Doornbosch de Visser-Neerlandia prijs van het Algemeen Nederlands Verbond, toen het radioprogramma meer dan 30 jaar bestond. Doornbosch was ereburger van Hilversum en werd in zijn geboortedorp Nuis vereerd met een naar hem vernoemde zitbank. Na een periode van relatieve stilte sleepte Doornbosch vorig jaar met de genoemde cd-box maar liefst twee prijzen in de wacht, een Jahrespreis der Deutschen Schallplattenkritik en een Edison. Bij de publiciteit rond de cd-box deed Doornbosch het met zijn bescheiden maar charismatische persoonlijkheid uitstekend. Maar bij de presentatie zelf kon hij helaas niet aanwezig zijn, wegens gezondheidsproblemen. En na de Edison eind vorig jaar in ontvangst te hebben genomen zei hij dat het wel mooi was geweest zo.
Met Ate Doornbosch is een bijzondere man heengegaan.
Louis Peter Grijp, 29 juli 2010
hoofd Documentatie- en Onderzoekscentrum van het Nederlandse Lied