Louis Grijp: ‘Ik was er vroeg bij en ik ging fanatiek door’
Louis Peter Grijp ontwikkelde in zijn studententijd een liefde voor oude Nederlandse muziek en ging die ook spelen met het ensemble Camerata Trajectina. Hij hield dat tot op de dag van vandaag vol en zag tegelijk kans zijn liefhebberij om te zetten in wetenschappelijke productie.
‘Hier neem dit lied bijvoorbeeld: Toen ik op Neerlands bergen stond. Datzelfde liedje is vierhonderd jaar geleden ook gezongen en het is al die tijd blijven bestaan. Vierhonderd jaar! Dat is ongelooflijk, dat zoiets al die eeuwen overeind is gebleven en dan overwegend gewoon door mondelinge overlevering. Vooral de teksten trouwens, die zijn het taaiste. Ongelooflijk!’
Als Louis Peter Grijp deze getuigenis van zijn gedrevenheid aflevert loopt zijn interview met e-data&research alweer ten einde. Maar een mooiere samenvatting van wat er schuil gaat achter zijn wetenschappelijke en uitvoerende werk had hij moeilijk kunnen geven. Grijp is van huis uit musicoloog, werkt sinds de jaren negentig bij het Meertens Instituut als onderzoeker en tegenwoordig als hoofd van het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Nederlandse lied.
‘Ongelooflijk dat zoiets eeuwen overeind is gebleven door mondelinge overlevering’
Hij bekleedt sinds 2001 een bijzondere leerstoel in de muziekwetenschap aan de Universiteit van Utrecht. Daarnaast is hij artistiek leider van het muziekgezelschap Camerata Trajectina dat naam heeft gemaakt met Nederlandse muziek van de middeleeuwen tot aan de Gouden Eeuw. Liederen uit die laatste periode hebben altijd zijn bijzondere belangstelling gehad, maar inmiddels heeft Grijp het bereik van zijn deskundigheid en betrokkenheid uitgebreid tot de hele muziekgeschiedenis van ons land. Zijn hoofdredacteurschap van de in 2001 verschenen ‘Muziekgeschiedenis der Nederlanden’ getuigt ervan.
‘Opvallend is dat het juist de tekst is die vaak redelijk ongeschonden stand houdt door de eeuwen heen, en dan gaat het bijna altijd om ballades, tragische verhalende liederen. Ik heb pas uitgezocht hoeveel liederen uit de middeleeuwen tot in onze tijd nog te vinden zijn gebleven. Het zijn er een goede twintig, en allemaal ballades die grotendeels door mondelinge overlevering in stand zijn gebleven’. Dat Grijp zoiets kan uitzoeken is één van de verworvenheden van de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut, die inmiddels zo’n 125 duizend beschrijvingen bevat van liederen met tekst en melodie en die deze maand online gaat. De musicerende onderzoeker stond zelf in de jaren tachtig aan de wieg van het project, bleef er intensief bij betrokken en kan inmiddels vaststellen dat de Liederenbank qua opzet en omvang uniek is in de wereld: ‘Ik was er vroeg bij en ik ben fanatiek doorgegaan’.
Hoe de Liederenbank werkt wil Grijp graag laten zien. ‘Hier heb ik bijvoorbeeld de Geeraerdt van Velzen van P.C. Hooft, een toneelstuk over de moord op Floris de Vijfde’. Was dat niet ‘der keerlen god’, door de edelen omgebracht? ‘Ja, en daar speelden natuurlijk nog allerlei andere motieven doorheen die je in dit stuk ook tegenkomt. Als je nu naar de verzen kijkt dan zie je eigenlijk al aan die lange regels dat het om alexandrijnen gaat, achter elkaar door, bladzij na bladzij. Maar opeens kom je dan een stuk tegen met veel kortere versregels, en ook nog verschillend van lengte. Hier: (leest voor) ‘O Heyl’ghe Drietal Wellekom/Die ’t wereldtlijk bezwaren/Komt ontvaeren’. Vier, drie, twee beklemtoonde lettergrepen en dat gaat zo verder. Dat moet een lied zijn, dat kan je vrij snel zien. Maar hoe kom je nu aan de melodie van dat lied als je die niet weet? Nou dat kan dus met deze Liederenbank’.
Grijp neemt plaats achter zijn Mac (‘Zeer gebruikersvriendelijk platform, ik zou er moeilijk buiten kunnen!’) en is al in het systeem verdiept nog voor dat hij zijn gesprekspartner heeft kunnen uitnodigen om mee te kijken. Hij vult in: 4, 3, 2, 4, 3, 2, 4, 4, 3, 3, 2. ‘De beklemtoonde lettergrepen’. En dan: A, b, b, A, b, b, C, C, d, d, d. ‘Dat is het rijmschema. De hoofdletters duiden op manlijk rijm, dus met de klemtoon op de laatste lettergreep, en de kleine letters op vrouwelijk rijm’. Nadat op deze manier alle relevante metadata zijn ingevoerd drukt Grijp op de knop ‘Zoek’ en daar komen ze: acht vermeldingen van liederen met exact hetzelfde strofeschema, met daarbij de titel, de eerste regels, de auteur als die bekend is, en nog een aantal voor de ongeoefende toeschouwer onbegrijpelijke data. ‘En kijk hier’, wijst de musicoloog, ‘op deze regel staat de oudste bekende versie van het lied’. Eerder had hij al uitgelegd dat de zogenaamde contrafactuur – een nieuwe tekst op een bestaande melodie – in de Nederlandse geschiedenis een ook door grote schrijvers veel beoefend genre is. ‘En die oudste versie is bij de meeste vermeldingen hetzelfde: De lustelijke mei is nu in de tijd. Nou dan heb je gevonden waarnaar je zocht’.
Een prachtig instrument, zoveel is duidelijk. Maar ook een instrument dat vele arbeidsuren heeft opgeslokt voordat het tot wasdom kon komen. Grijp ontkent het niet. ‘Het is eigenlijk in mijn studietijd begonnen, toen ik voor Camerata Trajectina regelmatig op zoek was naar muziek van oude liederen. Geuzenliederen zocht ik toen bijvoorbeeld. Daarvoor moest je hier op het Meertens Instituut zijn want hier stond een muur vol met kaartenbakken met oude muziek. Een unieke verzameling, maar wel allemaal op kartonnen kaartjes. Ik was vaste klant. Als je wist wat je zocht dan ging het vaak goed, want op die kaartjes stonden wijsaanduidingen – ‘op de wijs van’ – en zo kon je de bronmelodie vinden’.
‘Hier op het Meertens stond een muur vol met kaartenbakken met oude muziek. Ik was vaste klant’
Maar vaak stond het er ook niet bij of was er gewoon geen wijs bekend. De jonge musicoloog, die in die tijd juist een vakje computerlinguïstiek deed, wilde met zo’n doodlopend spoor geen genoegen nemen en begon een databank op te zetten. ‘Eerst had ik er driehonderd liederen in zitten en daar schreef ik een artikel over. Dat viel in goede aarde. Toen kon ik er een project van maken en met de hulp van student-assistenten werden er vijf duizend werken ingestopt. Daarop heb ik mijn dissertatie gebaseerd, die ging over de contrafactuur in het Nederlandse lied van de Gouden Eeuw’. Bij het Meertens Instituut, waar Grijp aan het begin van de jaren negentig kwam te werken, werd vervolgens stapsgewijs steeds een cohort aan de databank toegevoegd. ‘Met behulp van een aantal stagiaires konden we er tienduizend bij invoeren. Daarna kwam er extra geld waardoor we naar de dertig duizend doorschoten. De databank was toen zo goed als volledig tot aan 1600, redelijk gevuld tot 1700 en daarna zakte het in’. Uiteindelijk werd ook de bijna onafzienbare taak ter hand genomen om de muur met kaartenbakken ‘in te kloppen’. Dat alles gebeurde met financiële bijdragen uit diverse hoeken waarbij met name NWO zich niet onbetuigd liet, zo blijkt uit Grijps chronologische beschrijving.
Reden voor voldaanheid is er echter nog lang niet. Grijp: ‘Het vreemde is dat het nog steeds om een metadatabank gaat. Wij hebben de eerste regel, we hebben de wijsaanduiding, maar we hebben de melodie en de teksten niet!’ Dat laatste geldt overigens niet voor het aan de Liederenbank gerelateerde project Straatliederen waarbij – hoe kan het anders – ook het Meertens Instituut en zijn muziekprofessor weer nauw betrokken waren. Het merendeel van de liederen in de database blijft echter niet op tekst doorzoekbaar, en Grijp zou zichzelf verloochenen als hij daar geen verandering in zou brengen. ‘Wij zijn juist dezer dagen bezig met het voorbereiden van een aanvraag bij NWO voor het project Dutch songs online dat bedoeld is om de Liederenbank doorzoekbaar te maken op teksten en melodieën. Dat doen we samen met partners als de KB, de Universiteit Utrecht en de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (DBNL). Straks willen we de zoekmogelijkheden en de omvang van de Liederenbank combineren met de digitaliseringskracht van de DBNL’.
En dan ontbreekt er nog één stukje aan de kennispuzzel rondom het Nederlandse lied: het zoeken op melodie. Zoeken op de naam van het lied zit natuurlijk in het systeem, maar als je nou eens kon zoeken op de noten… Grijp wenkt de bezoeker mee de lange schemerige gang op van het Meertens instituut. Een paar kamers verder gooit hij de deur open: ‘Goedemorgen! Kijk, hier zitten ze. Drie jonge onderzoekers, twee Duitsers en een Nederlander. Die werken aan het project WITCHCRAFT, dat valt onder het NWO-CATCH programma. Zij proberen een zoekgereedschap te maken voor de Liederenbank waarbij de hoorbare melodie en de variaties daarin als aangrijpingspunt dienen’.
Prof. dr. L.P. Grijp is onderzoeker bij het Meertens Instituut en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Hij studeerde musicologie aan die universiteit en luit aan het Koninklijk Conservatorium. Hij promoveerde in 1991 op een proefschrift over het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw en is buiten de wetenschappelijke sfeer bekend als hoofdredacteur van het standaardwerk ‘Een muziekgeschiedenis der Nederlanden’.
Gepubliceerd in: e-data&research, jaargang 2, nummer 1 (1 juni 2007)