Uitgelicht
Publicatiedatum: 3 januari 2013

Oude theorieën verifiëren met nieuwe technieken – Over de grammatica van volksverhalen

Volksverhalen hebben een eigen grammatica. Dat probeert etnoloog Theo Meder aan te tonen in het door hem geschreven Avonturen en structuren: op zoek naar de bouwstenen van volksverhalen, nieuwjaarsuitgave van het Meertens Instituut. Daarmee gaat hij in feite terug op het onderzoek van 20e eeuwse structuralisten als Propp en Greimas, die ook al (universele) structuren aan verhalen toeschreven. Maar waar Propp zijn theorie baseerde op honderd toversprookjes, kunnen nu duizenden verhalen tegelijk onderzocht worden met behulp van de computer.

door Mathilde Jansen

De Franse structuralist Greimas bedacht een heel eenvoudig schema dat je toe kunt passen op nagenoeg alle mondelinge verhalen, van moppen tot sprookjes, vertelt Meder. In zijn nieuwjaarsboekje neemt hij dit schema daarom over, met overigens wel een aantal cruciale aanpassingen. "Greimas’ model is alleen maar gebaseerd op personages. Dat wringt een beetje bij verhalen, want vaak is het eerder een probleem dat aanleiding geeft tot actie, en niet zozeer een persoon.  Vandaar mijn voorstel om behalve die personen ook gebeurtenissen en een plaats van handeling toe te voegen. Wat ik eigenlijk doe is een verhaal als een toneelstuk beschouwen, waarin acteurs rondlopen die iets doen tegen een bepaald decor."

Experiment met tarotkaarten

Door die drie elementen (wie, wat, waar) op alle mogelijke manieren te combineren, kun je vervolgens alle motieven uit het verhaal filteren. En daar is het de onderzoeker om te doen: "Een motief is iets dat een personage doet op een bepaalde plek. Bijvoorbeeld: De prins past het schoentje bij Assepoester. Of: Assepoesters voetje past in de schoen die de prins aanreikt. Uiteindelijk is een verhaal een gelaagde opeenvolging van motieven net zoals een zin een sequentie van woorden is." En net zoals zinnen een vaste woordvolgorde hebben, is de opbouw van motieven ook niet willekeurig.

Om dat aan te tonen deed de onderzoeker een klein experiment met tarotkaarten. Hij liet een aantal mensen vijf tarotkaarten trekken en op tafel leggen, waarna ze een verhaal moesten vertellen aan de hand van die kaarten. "Tachtig procent van de mensen die meededen aan dit experiment vroegen of ze de volgorde van de kaarten mochten veranderen. Je wilt immers het liefst met de held beginnen, wat hij nastreeft, wie zijn tegenstander is, welke moeilijkheden hij gaat overwinnen, en vervolgens eindigen met: en ze leefden nog lang en gelukkig."

De kwispel en de Maori

Het lijkt er dus op dat verhalen op dezelfde manier zijn opgebouwd. Maar er is wel een tegenvoorbeeld, aldus Meder: de kwispel. "Dat is wel een hele rare manier van vertellen. Iemand begint een kwispel door het eind van de plot te geven. Bijvoorbeeld: Er ligt een man op de vloer, er liggen zaagsel en stukjes hout en hij is dood. Wat is er gebeurd? Mensen mogen vervolgens vragen stellen waar ja of nee op geantwoord kan worden. Zo ga je langzaam maar zeker terug in de plot om het hele verhaal te reconstrueren. Maar waar je uiteindelijk op uitkomt is wél weer een chronologisch verhaal. Het is alleen een soort compliment aan ons geheugen en ons reconstructievermogen dat we even in staat zijn om achteruit te denken."

Ook in andere culturen vind je soms andere vertelvolgordes. Meder: "De Maori hebben bijvoorbeeld een heel andere manier van vertellen dan wij. Ze beginnen ergens in het midden, leggen nog weer eens wat uit. Op westerlingen komt die manier van vertellen chaotisch over en is het soms moeilijk te begrijpen waar hun verhalen over gaan. Maar uiteindelijk is het een kwestie van alle puzzelstukjes in elkaar leggen en dan heb je toch weer een chronologisch verhaal." De tegenvoorbeelden zijn dus maar relatief. Toch is het nog iets te vroeg om te spreken over een universele vertelgrammatica, daarvoor moet nog veel onderzoek verricht worden.  "Wat dat betreft zijn de taalkundigen al veel verder in hun theorievorming rondom een universele grammatica", aldus Meder.

Motif-Index

De kunst is nu om de computer al die motieven uit de volksverhalenbank te laten halen. "Al in de jaren vijftig hebben folkloristen vastgesteld wat de motieven in volksverhalen zijn: 45.000 motieven zijn vastgelegd in de zogenaamde Motif-Index. Maar dat is ontwikkeld in een tijd dat je nog geen computers had. Veel motieven staan er niet in – met broodjeaapverhalen is bijvoorbeeld nooit rekening gehouden, er zijn nieuwe verhalen en dus nieuwe motieven bijgekomen –  andere motieven staan er juist meerdere malen in."

AiO Folgert Karsdorp probeert nu een programma te schrijven waarmee de computer automatisch alle motieven op kan halen uit de volksverhalenbank.  "En dat is nog niet zo eenvoudig. Want hoe leer je een computer dat een pannenkoek ook een held kan zijn in een verhaal? Als we die motieven er straks uit kunnen halen zijn we al een heel eind. En dan is het niet alleen interessant om te kijken naar volgordepatronen, maar ook om ze te vergelijken met de motieven in de Motif-Index. Op die manier kunnen we met nieuwe technieken oude onderzoeksresultaten verifiëren."

T. Meder, Avonturen en structuren. Op zoek naar de bouwstenen van volksverhalen, Amsterdam: Meertens Instituut, 2012. Het boekje is gratis te downloaden

Lees ook het uitgelicht-item in de nieuwsbrief van januari 2012: "Bestaat er een universele verhaalgrammatica?"

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief (januari 2013) van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.