We zitten in de Commissariskamer van het Spinhuis: een historische plek in hartje Amsterdam. Een voormalig politiebureau, en ooit een huis waar veroordeelde vrouwen moesten spinnen en naaien. Sinds vorig jaar is het KNAW Humanities Cluster (HuC) hier gevestigd, althans twee van de drie instituten. Het IISG is vanwege de omvang van zijn archief- en bibliotheekcollectie op de Cruquisweg in Amsterdam gebleven. Al ademt de Commissariskamer de sfeer van toen, de rest van het pand is strak ingericht met modern meubilair.
Die combinatie van traditioneel en modern vinden we ook terug in de onderzoeksmethodes van de drie instituten van het HuC. Modern staat hier voor digitaal, want digital humanities hebben de toekomst, daarover zijn de drie directeuren van het HuC het zonder meer eens. Dat is ook het punt waarop ze elkaar gevonden hebben en waarom ze nu hun krachten bundelen.
In de voorhoede
Inhoudelijk ligt het onderzoek nogal uiteen: waar het IISG sociale en economische geschiedenis onderzoekt op wereldschaal, concentreert het Huygens ING zich op Nederlandse geschiedenis, wetenschapsgeschiedenis en letterkunde en houdt het Meertens Instituut zich bezig met de Nederlandse taal en cultuur. Maar methodologisch voeren de instituten de afgelopen jaren dezelfde koers. Alle drie werken ze met data en ontwikkelen ze tools en websites. Misschien lopen de instituten van het HuC wel een beetje voorop, want taalwetenschappers en sociaal historici begonnen in de jaren tachtig al databases te bouwen. KNAW-instituten hebben van oudsher een infrastructurele taak.
“Die taak zetten wij voort”, zegt Henk Wals (IISG), “maar dan op een digitale manier.” Antal van den Bosch (Meertens Instituut) valt hem bij: “In de geesteswetenschappen is de stap naar het digitale helemaal geen moeilijke. De digitale manieren om informatie te coderen, liggen eigenlijk heel dicht bij hoe we al werkten. Misschien dat we daarom die digitaliseringsslag vrij snel gemaakt hebben. Zelfs sommige bèta’s zijn jaloers op ons. We zitten in de voorhoede.”
Maar om interdisciplinair onderzoek mogelijk te maken, moet je er wel voor zorgen dat verschillende datasets op vergelijkbare manieren gekoppeld kunnen worden. Lex Heerma van Voss (Huygens ING): “Het Huygens ING is gespecialiseerd in het maken van tekstedities van literaire en historische teksten. Honderd jaar lang wisten we precies hoe we dat moesten doen, maar door de digitalisering moet je nieuwe methoden en standaarden vinden. Daar zit een periode aan vast van experimenteren, waarin je niet weet of wat je doet wel het beste is. Nu kunnen we samen standaarden ontwikkelen waar meerdere disciplines mee kunnen werken.”
Ook een digitale heilige graal
Hoewel de digitalisering van data dus al langer gaande is, is het onderzoek met grote hoeveelheden data nog vrij nieuw binnen de geesteswetenschappen. Van den Bosch: “Vanaf het begin is er een harde kern geweest met voorlopers. Ook financiering vanuit KNAW en NWO heeft ervoor gezorgd dat alle instituten de digitalisering verder oppakten. Daar plukken we nu de vruchten van: er staat een generatie van jonge onderzoekers klaar die promoveert in digital humanities. Dat zijn onderzoekers die bijvoorbeeld ook kunnen programmeren. Dat wil overigens helemaal niet zeggen dat de traditionele manier van onderzoek ophoudt te bestaan. Het is geen of-of-verhaal, maar én-én. De twee kunnen elkaar versterken.” Zo heb je bij een geavanceerde liederendatabase nog steeds de blik van de liederenexpert nodig om de data te interpreteren en er een verhaal van te maken. En dat een goed geschreven verhaal ook voor historici nog steeds de heilige graal is, zoals Wals zegt, zal niemand verwonderen.
Meerwaarde van eHumanities
“De traditionele geesteswetenschapper had alleen een stukje papier en een pen nodig”, schetst Wals de ontwikkeling. “Nu krijg je een laboratoriumsituatie, waarin verschillende specialisten verschillende stukken van het onderzoek uitvoeren. We doen dat nu bijvoorbeeld op het thema migratie; aan migratiestromen liggen een heleboel harde data ten grondslag. En je kunt er vanuit allerlei perspectieven naar kijken: historisch, taalkundig, cultureel.”
Volgens Heerma van Voss is dit precies de meerwaarde van eHumanities: “Doordat je een veel grotere hoeveelheid gegevens kunt bevragen, krijg je betrouwbaardere kennis. Ook doordat je een dataset benadert vanuit verschillende disciplines. Het bevordert de interdisciplinariteit. Vroeger had je een heel duidelijke grens tussen taalkundigen, historici en letterkundigen en nu zie je dat ze allerlei zelfde technieken gebruiken.”
De digitale manier van onderzoek leidt tot meer onderzoek in teamverband, zegt ook Wals. Het HuC wil dit soort onderzoek stimuleren, maar tegelijkertijd moet het wel van onderaf ontstaan, benadrukt hij. “Vandaar ook dat we ervoor gekozen hebben om zo veel mogelijk op één locatie te gaan zitten, waar onderzoekers elkaar op de gang tegenkomen. We hopen dat zo mooie samenwerkingsverbanden ontstaan, op een natuurlijke manier.”
Internationale samenwerking
De digitalisering bevordert ook internationale samenwerkingsverbanden binnen vakgebieden, merkt Van den Bosch op. Een mooi voorbeeld is het onlangs toegekende digitaliseringsproject ISEBEL. In dit project worden de data uit de Nederlandse volksverhalenbank van het Meertens Instituut gekoppeld aan een Deense en Duitse verhalendatabase. “Dit soort netwerken zie je overal ontstaan.” Wals haalt tot slot een project aan van het IISG uit de jaren dertig – het precomputertijdperk – waarin men keek naar de ontwikkeling van lonen en prijzen. “Daarvan hebben we een prachtige gedrukte dataverzameling. In 2010 hebben we dit project weer opgepakt, omdat onderzoekers over de hele wereld vergelijkbare gegevens hadden verzameld, en omdat je nu digitaal die databases veel mooier en efficiënter kunt maken.” Het illustreert perfect hoe je met nieuwe digitale methoden voort kunt bouwen op eeuwenoude onderzoeksvragen.
Dit artikel verscheen ook in E-DATA & RESEARCH van juni 2017