In memoriam dr. Jaap de Rooij, 25 oktober 1931 – 24 augustus 2017
Jaap de Rooij, die op 1 juli 1970 de collega van Jan Stroop en mij werd op het Dialectenbureau, had ik al leren kennen in mijn studententijd in Nijmegen, hij was al afgestudeerd, maar nam nog geregeld deel aan de activiteiten van het Gilde achter ’t Vercken, de vereniging van Nijmeegse Neerlandici.
Voskuil geeft in Het Bureau (2: 30) een rake typering van hem: ”Hij had een verfijnd, heel nauwkeurig stemgeluid, een rood hoofd met een klein mondje, een snorretje en kortgeknipt rood haar. De ironie in zijn stem herinnerde Maarten elke keer weer aan Beerta, hoewel hij verder geen overeenkomsten zag.” Jaap figureert in de romancyclus al vanaf deel één als Bart de Roode, de neerlandicus die in zijn vakanties op het bureau aan zijn proefschrift werkt.
Met Jaap deed een fijnzinnig Neerlandicus zijn intrede, iemand die zorgvuldig formuleerde, zowel mondeling als schriftelijk. Maar ook iemand die wars was van nieuwe technologische ontwikkelingen. Zijn auto was een Dafje, zijn notenschrift Klavaskribo en zijn meest geavanceerde apparaat was de schrijfmachine. Al zijn artikelen en boeken schreef hij met de pen en van een computer moest hij niets hebben. Maar hij was ook een ijverig en toegewijd lid van de werkgroep Frequentie-onderzoek van het Nederlands, een voor die tijd zeer modern project en de wijze waarop hij zijn data verzamelde en presenteerde had ook iets mathematisch. Hij was een prettige collega, zeer plichtsgetrouw, een harde werker.
Achteraf vraag ik me af, of hij wel zo gelukkig was op het Bureau. Met tegenzin volgde hij in 1975 Jo Daan op als afdelingshoofd en hij was blij met de detachering naar Nijmegen ten behoeve van het grote project de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Zijn hart lag bij de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN), waarvan hij jarenlang secretaris is geweest en bij de ANS.
Voor de buitenlandse Neerlandistiek heeft hij heel veel gedaan, zowel wetenschappelijk als organisatorisch. Met een taaie volhardendheid kreeg hij het voor elkaar dat docenten extra muros recht hadden op AOW en pensioen en zijn ANS was de vrucht van zijn ervaringen in de buitenlandse neerlandistiek. Deze activiteiten gingen nooit ten koste van zijn hoofdtaak, zijn vele publicaties bewijzen dat.
Na zijn detachering kwam hij op uitdrukkelijk eigen verzoek terug als senior onderzoeker. Met graagte maakte hij in 1991 gebruik van de VUT-regeling en noemde zich sindsdien ”taalkundige in ruste”. Hij nam dat heel serieus en liet zijn promotor Weijnen, die wij promoti wilden verrassen met een feestbundel voor zijn negentigste verjaardag, per brief weten dat hij als ”taalkundige in ruste” niet ging meewerken aan die bundel, weg verrassing.