Uitgelicht

Het muziekrepertoire van achttiende-eeuwse bellenspeelkokken

In de achttiende eeuw hadden veel welgestelde families een bellenspeelklok in huis: een klok die elk (half) uur een vast melodietje speelde. Marieke Lefeber, conservator van Museum Speelklok in Utrecht, deed promotieonderzoek naar het muziekrepertoire. Haar onderzoek voerde ze uit aan het Meertens Instituut, waar ze gebruikmaakte van de Nederlandse Liederenbank.

door Mathilde Jansen

Voor het interview hebben we afgesproken in Museum Speelklok, waar Lefeber conservator is. In dit museum vind je tal van zelfspelende muziekinstrumenten, zoals kleine speeldoosjes, speelklokken en straatorgels. Er staat zelfs een piano met ingebouwde violen, die uit zichzelf kunnen spelen. Het museum is tevens de plek waar bij Lefeber het idee ontstond om een proefschrift te schrijven over bellenspeelklokken. Ze vertelt hoe ze hier veertien jaar geleden een baantje kreeg als rondleider, naast haar studie muziekwetenschap. “Dat kwam eigenlijk door mijn opa die toen zei: als je een leuk bijbaantje zoekt, moet je eens in dat museum gaan kijken. Daar hebben ze een automatische viool. Zo is het balletje gaan rollen.”

Orgelpijpjes en bellen

Lefeber raakte gefascineerd door de wijzerplaten van de bellenklokken, waarin Nederlandse liedtitels stonden gegraveerd. Naar het muziekrepertoire van deze klokken was tot dan toe weinig onderzoek gedaan. En dat terwijl het in de achttiende eeuw een object was dat heel veel welgestelde families in huis hadden. “Overigens niet de toplaag”, nuanceert de onderzoeker, “want die hadden meestal orgelklokken.” Speelklokken hebben namelijk verschillende klankbronnen, zo zien we hier in het museum. Dat kunnen bijvoorbeeld orgelpijpjes zijn of snaren, of: bellen.

Voor haar proefschrift onderzocht Lefeber het repertoire van deze bellenspeelklokken. Om genoeg muziekfragmenten te verzamelen, moest ze buiten de muren van het museum kijken. De meeste bellenspeelklokken zijn namelijk nog in particulier bezit. Ze vertelt hoe het grootste deel van haar corpus tot stand kwam door samenwerking met een uurwerkrestaurator uit Zutphen. “Die heeft heel veel speelklokken gerestaureerd, en daarvan altijd opnames gemaakt.” Zo verzamelde ze in totaal de muziek van 107 klokken. Volgens de onderzoeker is dat zo’n tien procent van het totaal aantal bellenspeelklokken dat in Nederland te vinden is.

Twelve-tuned Dutchman

Niet alleen in Nederland, maar ook in Engeland, Duitsland, Frankrijk en Amerika waren bellenspeelklokken populair in de achttiende eeuw. De Nederlandse klokken werden in ons land gemaakt, maar voor een deel ook in Engeland. Veel klokken die men in Engeland maakte voor de Nederlandse markt, werden voorzien van Nederlandse muziek. “Je had zelfs een bepaald type met de naam de Twelve-tuned Dutchman”, aldus Lefeber.

De onderzoeker vergeleek de melodieën van de bellenspeelklokken met allerlei andere bronnen, onder andere om liedteksten op te sporen die de klokkeneigenaren mogelijk kenden bij de melodieën. Daarvoor gebruikte ze de Liederenbank van het Meertens Instituut. Dat is nog niet zo eenvoudig, want vaak had ze weinig andere aanwijzingen dan een titel, die weinig informatie gaf. “Dan stond er op de wijzerplaat bijvoorbeeld Mars, maar daarvan zijn er natuurlijk heel veel.”

Bijzondere akoestiek

Gelukkig kon de promovendus gebruikmaken van de op het Meertens Instituut ontwikkelde Witchcraft-zoekmachine. Dat is een zoekmachine die het mogelijk maakt enkel op basis van een geluidsbestand melodieën te identificeren. Alleen was er toen nóg een kink in de kabel, vertelt Lefeber. “De bellenmelodieën bleken niet geschikt voor de zoekmachine. Deze hebben namelijk een bijzondere akoestiek, met veel boventonen, waardoor ze moeilijk te herkennen zijn voor een computer.” Maar ook daarvoor kwam een oplossing.

"Per toeval kwam ik via een collega in aanraking met een onderzoeker uit Ljubljana (Slovenië), die zich bezighield met de akoestiek van bellen. Hij ontwikkelde voor mij een algoritme dat opnames van de bellenspeelklokken kon omzetten in een geluidsbestand dat Witchcraft wél snapte. Alles bij elkaar heb ik uiteindelijk twee derde van de melodieën kunnen identificeren.”

 

Gedeelde liedcultuur

Hoewel het repertoire van de bellenspeelklokken vrij breed was, waren er bepaalde melodieën die heel vaak voorkwamen. “Anders dan je misschien zou denken, verwijzen deze deuntjes meestal naar vrij eenvoudige en platte liedjes. Soms gaat het over liefde of politiek, maar veel vaker over dronken boeren en vrijages.” In dat opzicht verschilde de liedcultuur van de hoge burgerij dus niet zo veel van die van de lagere burgerij en de arbeiders.

“Er was inderdaad sprake van een gedeelde cultuur”, zegt Lefeber, “maar er was tegelijkertijd een spanningsveld. De Mirliton bijvoorbeeld is bijna altijd een vies liedje over seks, met verwijzingen naar geslachtsdelen. In de Hollandsche Spectator van Justus van Effen vond ik daar een anekdote over. Daarin bezoekt een man een familie waar het kind de Mirliton begint te zingen. De moeder moet erom lachen, maar de bezoeker vindt het écht niet kunnen.”

Buitenlandse melodieën

Overigens waren de melodieën op bellenspeelklokken van oorsprong bijna nooit Nederlands. “De melodieën kwamen uit het buitenland, vaak Frankrijk, en kregen hier Nederlandse liedteksten. Ook operamelodieën of serieuze, gecomponeerde muziek kon doordringen tot het bellenspeelklokrepertoire, maar dan wel met een Nederlandse titel en liedtekst. Zoals het Menuet van Locatelli. Hoewel deze componist vele menuetten componeerde, is het altijd dezelfde die op klokken staat. En op dit menuet waren ook verschillende Nederlandse teksten bekend.” 

De armste laag van de bevolking ten slotte zong over het algemeen weer andere liedjes, die men kocht via liedblaadjes op straat. Er waren dus grote sociale verschillen in muziekrepertoires, maar die stonden ook weer niet helemaal los van elkaar. Daarom waren de liederen die de hoge burgerij beluisterde, nog altijd een stuk eenvoudiger dan je zou denken. 

Foto's: 1. Marieke Lefeber in Museum Speelklok (door Mathilde Jansen); 2. Tafelklok, Allin Walker, Amsterdam, ca. 1750, coll. Museum Speelklok. 

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier

Luister hier het interview terug met Marieke Lefeber bij het radioprogramma OVT. 

Bekijk ook het filmpje hieronder van de Universiteit Utrecht over het onderzoek van Marieke Lefeber: