In memoriam: Prof. dr. Dirk Peter Blok, 7 januari 1925- 6 februari 2019
In 1965 trad D.P. Blok aan als directeur van het bureau van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlands Volkseigen, afdelingen Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1986 nam hij, gebruikmakend van de VUT-regeling, afscheid van het P.J. Meertens-Instituut. Naamsveranderingen zijn een van de markeringspunten van zijn directoraat. Na de verhuizing van de bureaus in 1969 uit het wat stoffige schoolgebouw aan de Nieuwe Hoogstraat naar het zonnige pand aan de Keizersgracht, veranderde de naam nog een keer en wel in: Instituut voor dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de KNAW.
Blok was een telg uit een geslacht van geleerden, mediëvist en naamkundige. In 1967 werd hij docent aan de Universiteit van Amsterdam, met als leeropdracht Nederzettingsgeschiedenis in verband met de naamkunde en uiteindelijk werd hij na zijn VUT gewoon hoogleraar. Hij was ernaast lid van tal van commissies en ook enige tijd actief in de politiek van zijn woonplaats Nederhorst den Berg. Kortom een druk bezet mens. Hij was een bevlogen docent, zeer gewaardeerd door zijn studenten en het is daarom ook niet onbegrijpelijk dat hij het Instituut vervroegd verlaat, maar zijn hoogleraarschap vol maakt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Zijn colleges gaf hij vrijdags in het Instituut in de grote zaal die ’collegezaal’ werd genoemd.
Hij was directeur, maar de drie afdelingen waren tamelijk autonoom. Wat zijn eigen vak, de naamkunde, betreft heeft hij slechts aan één project van die afdeling meegewerkt, dat was ’de nieuwe Förstermann’, ofwel het Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200. Eigenlijk beoefende hij zijn vak Naamkunde in zijn eentje, buiten de afdeling om. Van Meertens erfde hij het grote en arbeidsintensieve project Repertorium van Nederlandse familienamen, gebaseerd op de volkstelling van 1947. Hij zelf en ook het hoofd van de afdeling Naamkunde spraken wat meesmuilend van ’die telefoonboeken’, wat misschien wel verklaart waarom dit project eerst onder zijn opvolger succesvol werd afgerond. Was hij geen goed directeur? Dat zeker niet, maar de tijden waren veranderd. Van de kant van de Akademie en de rijksoverheid werden andere eisen gesteld aan wetenschappelijke instituten. Er speelde de z.g. Pui-operatie waarbij besloten moest worden of een wetenschappelijke instelling deel moest uitmaken van de KNAW dan wel van wat toen nog ZWO heette, thans NWO, of beter kon worden opgeheven. In dat kader werd het Instituut doorgelicht en het oordeel viel positief uit. De verrassende uitkomst was dat er geld bij zou moeten in plaats van bezuinigen, wat niet de bedoeling was van de overheid, zodat het rapport in een lade verdween. In die dagen van bezuinigen alom en werkeloosheid onder intellectuelen kwam het Ministerie met een mobiliteitsplan. Ambtenaren mochten niet vastroesten, maar moesten doorstromen, waarheen wist niemand. Het bracht alleen maar onzekerheid en angst. Bovendien voltrokken zich grote verandering in de wetenschap, de opkomst van de sociolinguïstiek en de TGG en de omwenteling binnen de discipline Volkskunde.
Blok was een harde werker en een strenge wetenschapper. Hard werken en wetenschappelijke acribie verwachtte hij ook van zijn medewerkers, die hij verder volkomen vrijliet en totaal vertrouwde, ook al was hij het met bepaalde, in zijn ogen revolutionaire ideeën, niet eens. Wie niet aan deze eisen voldeed, kon bij hem op weinig genade rekenen. Verder voerde hij, evenals zijn voorganger Meertens, een buitengewoon zuinig beleid. Een al uiterst krap gehouden begroting werd nooit overschreden, integendeel: vaak waren er aan het einde van het boekjaar overschotten, die slechts voor een deel naar het eigen Instituut terugvloeiden. Dat zuinige beleid was van invloed op de behuizing en de personele bezetting. Want ook al was het gebouw aan de Keizersgracht een vooruitgang vergeleken bij de vroegere behuizing, het was eigenlijk niet geschikt om een Instituut, met nog een aantal zuster-instituten, op een behoorlijke wijze te huisvesten. Maar onder zijn directoraat is ondanks alles het Instituut wat personele bezetting betreft gegroeid en is dankzij zijn directe manier van optreden de automatisering van de grond gekomen, door Voskuil bij herhaling het einde van de wetenschap genoemd. Het is hem zelfs gelukt, ondanks zeer heftig verzet, een prikklok in te voeren.