Uitgelicht

Collectioneren zonder computers, sociale media en databanken: hoe ging dat 90 jaar geleden?

Thuiswerken en met digitale communicatiemiddelen collecties aanleggen, verwerken en online beschikbaar stellen, is nu onderdeel van het ‘nieuwe normaal’. Maar dat was 90 jaar geleden, bij het ontstaan van het Meertens Instituut, volledig anders. Toen Piet Meertens op 1 juli 1930 begon aan zijn eerste werkdag was dat op kantoor en er waren geen computers, sociale media en databanken. 

door Douwe Zeldenrust

Meertens moest gebruikmaken van de middelen die destijds voorhanden waren. De collecties die hij begon aan te leggen groeiden uit tot meer dan 2 kilometer aan papier, duizenden geluidsdragers van wasrollen tot cassettebandjes en meer dan 15 terabyte aan data. De ontstaansgeschiedenis van de collecties van het Meertens Instituut is in 5 vragen te reconstrueren.

Wat was de eerste collectie die werd aangelegd?

Toen Piet Meertens in dienst kwam bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) kreeg hij een kamer in het Trippenhuis in Amsterdam, waar de KNAW gehuisvest was. Hij werd de secretaris van het nieuw opgerichte ‘Centraal Bureau voor de Nederlandsch en Friesche dialecten’. Van het eerste budget schafte hij onder andere een tafel aan, waar hij 35 jaar aan zou zitten. Deze tafel prijkt nu in de hal van het Meertens Instituut. Het Centraal Bureau zou later het Meertens Instituut worden en het had als doel het maken van de ‘Dialectatlas van het Nederlandsche en Friesche taalgebied’. Meertens was de eerste en op dat moment enige werknemer. Om aan gegevens voor de atlas te komen was hij daarom aangewezen op een indirecte methode van informatie verzamelen. De kersverse secretaris ging werken met vragenlijsten en hij benaderde informanten onder andere via de pers. Eind 1931 was het zover: de eerste vragenlijst werd verstuurd naar ongeveer 6.500 informanten die door het hele land woonden. Die vragenlijst ging over de ‘namen van lichaamsdeelen van den mensch’. Als eerste vraag moest de informant een woord invullen voor ‘hoofd’ met de instructie: ‘Ook platte woorden. Ik kan er m’n hoofd (het hoofd) niet meer bijhouden!’

De eerste vragenlijst ging per post, dat kan nu toch heel anders?

De vragenlijsten zijn een grote rol blijven spelen binnen het Meertens Instituut. In totaal zijn er meer dan 220 uitgezet. Aan het einde van het millennium is bij het Meertens Instituut de digitalisering ingezet en sinds 2005 vullen de informaten de vragenlijsten online in, via het Meertens Panel. Het Meertens Instituut is overigens altijd op zoek naar nieuwe informanten en via de website kunnen belangstellenden zich opgeven. Daarnaast zijn de papieren vragenlijsten vrijwel allemaal gescand en via de Vragenlijstenbank is een aantal van de lijsten, met de antwoorden, beschikbaar voor onderzoek. Dit aantal groeit dankzij een project bij Vele Handen gestaag. Daar kunnen vrijwilligers zich opgeven om de antwoorden in te voeren en de vragenlijsten beter toegankelijk te maken. Het Meertens Instituut maakt tegenwoordig bij onderzoek ook gebruik van sociale media. Zo werd recent Facebook ingezet voor de contacten met geëmigreerde Nederlands in het onderzoeksproject ‘Vertrokken Nederlands’.

Waren de vragenlijsten een idee van Meertens?

Meertens was niet de eerste die vragenlijsten gebruikte voor dialectonderzoek. Als voorbereiding op zijn taak als secretaris bezocht hij direct na zijn aanstelling de ‘dialectcentrales’ in België (Gent en Leuven) en Duitsland (Bonn, Marburg en Giessen). Zowel in België als in Duitsland werd ook met vragenlijsten gewerkt. De eerste vragenlijst van het Bureau was samengesteld naar het voorbeeld van Questionnaire IA van Marcel Cohen, uitgegeven door het Comité International Permanent des Linguistes. Later volgden nog allerlei samenwerkingen in binnen- en buitenland, met onder andere de Leidse Taalatlas, het Nijmeegsch Phonetisch laboratorium en de Koninklijk Commissie voor Toponymie en Dialectologie te Brussel. Over de opdracht en uitvoering ontstond bij betrokkenen, zoals tussen de taalkundige J. van Ginneken en G. Kloeke, overigens wel onenigheid. Volgens de historicus T. van der Meer trok Meertens vervolgens bij veel zaken zijn eigen plan.

Het Meertens Instituut heeft ook andere collecties, zoals een audiocollectie, hoe zit dat?

De dialectvragenlijsten waren niet het enige onderdeel waar Meertens zich op richtte. Tijdens zijn reis in 1930 naar België zag hij hoe dialectologie en volkskunde op elkaar aansloten. In Bonn zag hij dat die samenwerking nog wat verder ging. Meertens raakte onder de indruk van de hechte banden die daar waren tussen het dialect-, het volkskunde- en het naamkundeonderzoek. De vakgebieden resideerden in Bonn weliswaar onder verschillende hoogleraren, maar zaten in één gebouw en stimuleerden elkaar. Zover was het in Amsterdam nog niet, maar Meertens nam wel vanaf het begin die brede visie op het werkterrein over. Zo deed hij in de zomer van 1931 onderzoek naar onder andere het dialect van het eiland Urk, samen met Louise Kaiser. Zij was de eerste vrouwelijke lector van de Gemeentelijke Universiteit – later de Universiteit van Amsterdam. Daarbij werden audio-opnames gemaakt die het begin vormden van de audiocollectie. Daarnaast begon Meertens in datzelfde jaar met het verzamelen van bronnen over toponiemen. In het jaarverslag van 1931 motiveerde hij dat: ‘Mocht te eeniger tijd naast het bestaande bureau een Toponymisch bureau worden ingesteld, dan zou overbrenging van de bronnen naar deze instelling overwogen kunnen worden’.

Wordt er nu nog steeds gecollectioneerd?

Ja. Meertens heeft een vooruitziende blik gehad. Op de drie vakgebieden die hij al in 1931 in het instituut samenbracht, is 90 jaar lang verzameld. Op dit moment collectioneert het Meertens Instituut nog steeds. De laatste 10 jaar is dat overwegend digitaal, inmiddels is zelfs meer dan 80 procent van de nieuwe aanwinsten digital-born (van oorsprong digitaal materiaal). Ook de onderzoekers zorgen voor verzamelingen. Theo Meder werkt bijvoorbeeld aan de Verhalenbank en vult die databank momenteel vooral aan met Nederlandstalige verhalen waarin corona een rol speelt. Daarnaast is het Meertens Instituut actief in het online beschikbaar stellen van de bestaande collecties. Zo is de audiocollectie van 6000 uur in zijn geheel gedigitaliseerd en via de Nederlandse Dialectenbank is al meer dan 1000 uur online te beluisteren. Ook de kaarten van de atlassen waar Meertens 90 jaar geleden aan begon te werken zijn via de Kaartenbank online in te zien.

Foto's: 1. Onderzoek in Urk, 1931. Linksachter staat Piet Meertens, samen met informanten en medewerkers (foto Meertens Instituut). 2. Geanonimiseerde vragenlijst nummer 1 van het ‘Centraal Bureau voor de Nederlandsch en Friesche dialecten’.

De databanken van het Meertens Instituut zijn toegankelijk via de website. Voor meer informatie over de collecties kunt u contact opnemen met Douwe Zeldenrust (Manager Collecties & Senior Research Data Manager): douwe.zeldenrust@huygens.knaw.nl.