Publicatiedatum: 26 mei 2022
Van Fries in Europa tot Zeeuws-Vlaams in Brazilië. De veelzijdigheid van Gertjan Postma
Op 20 mei organiseerde het Meertens Instituut een afscheidssymposium voor Gertjan Postma, die afgelopen december met pensioen ging. Postma had een bijzondere loopbaan: hij studeerde natuurkunde en specialiseerde zich in de kernfysica, maar koos uiteindelijk toch voor de taalkunde. Hij deed onderzoek naar syntactische verschijnselen in talen zoals Middelnederlands, Fries en Portugees. Bovendien deed hij veldwerk in Brazilië naar het Nederlands en het Pommers.
door Mathilde Jansen
Op het moment dat ik Gertjan spreek, verblijft hij in São Paulo in Brazilië. We hebben contact via een Zoom-verbinding. Gertjans partner is Braziliaans en hij brengt daarom een deel van zijn vrije tijd in Brazilië door. Maar die privébezoeken hebben ook invloed gehad op zijn werk: als generatief taalkundige bestudeerde hij niet alleen taalvariëteiten in Nederland maar ook in Brazilië. Zo deed hij er veldwerk onder afstammelingen van Zeeuwse migranten, die nog steeds een variant van het Zeeuws-Vlaams spreken. Tijdens dat veldwerk kwam hij een andere Germaanse taalvariant op het spoor, die afkomstig was van migranten uit een gebied aan de Oostzee. Van die variant, het Pommers, schreef hij een grammatica die in 2019 verscheen bij uitgeverij Benjamins.
Van natuurkunde naar taalkunde
Zijn loopbaan had ook heel anders kunnen gaan, vertelt Gertjan. Hij studeerde namelijk af in de natuurkunde op kernfysica. Wel volgde hij toen al een doctoraal bijvak Friese taalkunde en schreef daarvoor een scriptie over Friese samenstellingen. Na zijn studie vond hij al gauw een baan bij het International Nuclear Information System (INIS), dat destijds ondergebracht was bij de KNAW. Daar verzamelde hij Nederlandse informatie op het gebied van de kernfysica, om die door te geven aan het hoofdkantoor in Wenen.
Naast zijn baan voor INIS, volgde Gertjan een opleiding Algemene Taalwetenschap aan de VU. Toen hij na een paar jaar ging werken voor uitgeverij Elsevier, en soms werkzaamheden verrichtte voor de Braziliaanse dependance in Rio, leerde hij Portugees. Zijn scriptie voor taalwetenschap ging dan ook over de syntaxis van het Portugees. Hij werd destijds begeleid door Hans Bennis, die later directeur zou worden van het Meertens Instituut, en door Teun Hoekstra. Gertjan promoveerde in Leiden als taalwetenschapper, deed daar een postdoc op het Middelnederlands en werd daarna universitair docent in Nijmegen. In 2005 kwam hij als taalwetenschapper terecht op het Meertens Instituut, waar hij zich voornamelijk zou bezighouden met historische taalverandering.
Smeltkroes van talen
In 2012 deed Gertjan voor het eerst veldwerk in de kuststaat Espírito Santo in Brazilië. Samen met zijn Amerikaanse collega Andrew Nevins interviewde hij er een groep nazaten van Zeeuws-Vlaamse migranten. Het eerste contact werd gelegd door zijn Braziliaanse collega, de sociolinguiste Elizana Schaffel-Bremenkamp, die opgroeide in Espírito Santo en zelf van Zeeuwse afkomst is. “Dat Nederlands in Brazilië bleek veel interessanter dan ik aanvankelijk dacht”, vertelt Gertjan. “Maar opmerkelijk was dat deze mensen allemaal óók Pommers spraken. En dat er een grote invloed was van het Pommers op hun Vlaams.”
Behalve mensen uit Zeeuws-Vlaanderen, vestigden zich langs de kust van Brazilië in de loop van de 19e eeuw ook Germaans sprekende migranten uit onder andere Luxemburg, Tirol, Zwitserland, en Pommeren. De Pommeren, afkomstig uit een gebied ten zuiden van de Oostzee, werden de dominante groep. Zo kwam het dat het Nederlands, zoals daar nu nog door een kleine groep gesproken wordt, een mengsel is van Zeeuws, Pommers, en Portugees.
Genoeg te onderzoeken
De aandacht van Gertjan verschoof langzamerhand richting het Pommers. Bijzonder aan het Pommers is dat het in Europa is uitgestorven, terwijl er in Brazilië nog zo’n 200 duizend sprekers zijn. De helft daarvan woont in Espírito Santo, waar Gertjan veldwerk deed voor zijn grammatica. Zijn Freiburgse collega Göz Kaufmann, die eerder onderzoek deed naar het Mennonieten-Duits in het zuidelijk gelegen Rio Grande do Sul, doet in datzelfde gebied nu ook onderzoek naar het Pommers. “Tot mijn grote verbazing vond mijn collega dezelfde taalveranderingen ten opzichte van het Europees Pommers als ik in Espírito Santo had gevonden.”
Een van die taalveranderingen die beide onderzoekers tegenkwamen, was een grammaticale constructie die in het Nederlands klinkt als ‘(Ik heb geen zin) om te een boek kopen’. In het Pommers: tam air bauk köipen. Die constructie kwam nog niet voor in het Europese Pommers. Opmerkelijk is dat zowel de noordelijke als zuidelijke varianten in Brazilië deze ontwikkeling hebben doorgemaakt, los van elkaar. “Bij taalvermenging kun je hetzelfde resultaat krijgen als dat een minder gemarkeerde variant is”, zegt Gertjan. Toch is daar het laatste woord nog niet over gezegd.
Hetzelfde geldt voor de vraag uit welke taal die constructie dan is overgenomen. “Het komt ook voor in sommige Oostenrijkse dialecten, daar zeggen ze iets als ‘zum ein Buch kaufen.” Maar taalcontact tussen Pommeren en Oostenrijkers in Brazilië is volgens Gertjan onwaarschijnlijk omdat Oostenrijkers katholiek zijn en Pommeren protestants. “Het kan ook nog uit tweetaligheid met het Portugees komen, want Portugezen zeggen: para comprar um livro, en dan lijnt para mooi op met om-te.” Het laat zien hoe complex het onderzoek naar taalcontact kan zijn. Voor Gertjan nog genoeg te onderzoeken dus. Ook tijdens zijn pensioen.
Weer een nieuwe taalvariëteit
Omdat hij nu voor langere tijd in São Paulo kon zijn – in december vorig jaar ging hij officieel met pensioen – had hij eigenlijk weer veldwerk gepland. Maar dat kon de afgelopen maanden niet doorgaan omdat het coronavirus in Brazilië nog volop aanwezig is en mensen voorzichtig zijn in het contact. Zijn geduld wordt danig op de proef gesteld, want tijdens zijn vorige veldwerk, kwam hij weer een nieuwe interessante taalvariëteit op het spoor in Espírito Santo. Behalve Pommers, stuitte hij per toeval op een andere Europese migrantentaal, een variant van het Luxemburgs.
“Tijdens het veldwerk raakte ik de weg kwijt”, vertelt Gertjan. “Aan de kant van de weg waren een aantal mannen aan het werk, die ik de weg vroeg. Toen ze me de weg wezen, vroeg ik of ze ook Pommers spraken, maar ze zeiden: nee, we spreken Luxemburgs. Er wordt dus nog Luxemburgs gesproken! Toevallig ontmoette ik Peter Gillis een poosje geleden op het Meertens Instituut. Hij is professor Taalkunde aan de Universiteit van Luxemburg. Toen ik hem dit vertelde reageerde hij heel enthousiast, want hij had nog nooit iemand gevonden in Noord- of Zuid-Amerika die Luxemburgs sprak, terwijl de emigratie aanzienlijk is geweest.”