Publicatiedatum: 23 augustus 2010
Terschelling: heilige grond voor de Nederlandse balladeonderzoeker
door Mathilde Jansen
Louis Grijp is onderzoeker aan het Meertens Instituut en bijzonder hoogleraar liedcultuur aan de Universiteit Utrecht. Afgelopen zomer organiseerde hij samen met collega’s van het Meertens Instituut de 40e editie van de Internationale Ballade Conferentie. Ze kozen daarvoor een speciale locatie, namelijk Terschelling.
Grijp: “We wilden graag naar Terschelling. Een paar jaar geleden was het congres in Schotland en moesten we zeven uur treinen vanaf Edinburgh naar het noordelijke eiland Skye. Zo’n afgelegen plek is ideaal voor een congres over ballades. Ten eerste zijn de congresgangers meer tot elkaar veroordeeld, wat bevorderlijk is voor de sfeer. In Amsterdam zwermt iedereen alle kanten op. Ten tweede sluit het aan bij de romantische sfeer die ballades oproepen: ze halen je weg uit de drukte van de stad en brengen je even terug in de ruige natuur.”
Heilige grond
Maar er was nog een reden om voor Terschelling te kiezen, vertelt Grijp. “Terschelling is heilige grond voor de Nederlandse balladeonderzoeker. Dat komt omdat op dit eiland ooit het eerste Nederlandse veldwerk werd verricht naar ballades. De veldwerker was Jaap Kunst, een Groningse rechtenstudent die tijdens zijn vakantie op het eiland geboeid raakte door de lokale gebruiken. Zoals de eigen klederdracht en het op ‘e riid gaan. Dat laatste was een gebruik dat elke tweede zondag in juli plaatsvond. Dan reden de eilanders op een boerenwagen naar de oostkant van het eiland om daar te dansen en te eten. Jaap Kunst maakte vrienden onder de lokale bevolking en nam deel aan hun feesten. Hij deed participerend onderzoek: tijdens het op ‘e riid bracht hij zijn eigen viool mee om de harmonica te begeleiden. Alle liederen die gezongen werden tekende hij tegelijkertijd op. In die tijd was er nog geen bandrecorder. Jaap Kunst was de eerste etno-musicoloog: die term had hij overigens zelf bedacht.”
Dat het op ‘e riid gaan sindsdien nogal is veranderd, heeft Grijp zelf ervaren: “Op de laatste dag van het congres organiseerden we een excursie met de huifkar. Dat is eigenlijk het traditionele op ‘e riid maar dan voor toeristen. In de eerste film die gemaakt werd door Jaap Kunst zie je al een toeristische huifkar. Dat was in de jaren ’30. De traditionele boerenkarren werden speciaal voor de toeristen vervangen door luxueuzere voertuigen: karren met een huif en met rubber banden in plaats van houten wielen. Toch zie je dat de eilanders hun eigen versie van het op ‘e riid hebben behouden. Bij speciale gelegenheden – zoals een bruiloft of een bedrijfsuitje – trekken ze er nog steeds op uit in een boerenkar om muziek te maken in de duinen.”
Lied van Halewijn
De geïsoleerde ligging van het congresterrein vormde geen drempel voor de inschrijvingen. “We hebben zelfs mensen moeten afwijzen”, aldus Grijp. Vol enthousiasme vertelt hij over het congres: “Het leuke aan deze conferentie is dat er in de avonduren vaak muziek wordt gemaakt door de deelnemers. Dat wordt officieel niet opgenomen in het programma, maar is iets dat meestal spontaan ontstaat. Vooral de Schotten en Ieren nemen graag het initiatief. Ook in de huifkar werd gezongen. Tijdens het op ‘e riid worden doorgaans liederen gezongen die iedereen kent. In dit geval was dat moeilijker omdat we met een internationaal gezelschap waren. Maar de deelnemers brachten hun eigen melodieën in die tot ver over de grens reiken. Maar ballades zijn sowieso internationaal. Denk aan het lied van Halewijn: in het Hongaars is dat het sprookje van Blauwbaard en in het Engels het lied van Lady Isabel and the Elf Knight.”
Kwestie van identiteit
Tijdens zijn korte verblijf op Terschelling raakte ook Grijp in de ban van de eilander liedcultuur. “Oost- en West-Terschelling hebben nog steeds hun eigen koren die in cafés ballades zingen. Dat zijn dezelfde ballades die door Jaap Kunst zijn opgetekend. In de jaren ’50 groeide het besef dat de kennis van lokale liederen en dansen zo goed als verdwenen was. Om deze te behouden voor het nageslacht, werden dansgroepen en koren opgericht.” Een van de vragen die Grijp zich als onderzoeker stelt is waarom er een opleving heeft plaatsgevonden van de lokale gebruiken. Is er een verband met het toerisme? “In het geval van de liederen niet. Deze worden namelijk zelden ten gehore gebracht voor de toeristen. Hier is het dus puur een kwestie van identiteit. Maar bij de dansen ligt het iets anders. In dit geval is het vertier dat het de toeristen biedt vooral een smoes om de eigen traditie in stand te houden.”
Bijschriften bij de afbeeldingen: 1. Onderzoeker Louis Grijp; 2. Jaap Kunst (1891-1960); 3. Op ‘e riid (Uit: J. Kunst, Terschellinger Volksleven 1950)
Bezoek ook eens de Nederlandse Liederenbank
Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier