Uitgelicht
Publicatiedatum: 9 juli 2012

Vrijwilligers maken vragenlijsten toegankelijk

Vanaf deze week kunnen vrijwilligers meehelpen met het toegankelijk maken van de beroemde vragenlijsten van het Meertens Instituut. Het gaat dan vooral om het uittikken van de antwoorden die informanten uit Nederland en Vlaanderen tussen 1931 en 2005 gaven op vragen naar dialectgebruik en volksgebruiken.

Door Mathilde Jansen

De vragenlijsten van het Meertens Instituut hebben een lange traditie. Al in 1931 werd de eerst vragenlijst rondgestuurd. Dit was tegelijkertijd de reden van het opzetten van een Dialectenbureau, dat later de naam Meertens Instituut kreeg. De vragenlijsten werden meestal jaarlijks uitgezonden. Gemiddeld stuurden zo’n 1000 mensen een ingevulde vragenlijst retour. Tegenwoordig worden de vragenlijsten digitaal verstuurd en ingevuld door het Meertens Panel, dat bestaat uit ruim 5000 informanten.

De komende jaren worden alle 220 vragenlijsten door vrijwilligers gedigitaliseerd en op die manier toegankelijk gemaakt voor onderzoekers en geïnteresseerden. Het initiatief is afkomstig van Nicoline van der Sijs, als taalkundige verbonden aan het Meertens Instituut. Zij begeleidde al eerder grootschalige vrijwilligersprojecten, zoals de transcriptie van de Statenbijbel en de Gekaapte Brieven. Dat er opnieuw veel vrijwilligers nodig zijn, blijkt uit de enorme hoeveelheid aan materiaal. Van der Sijs: “Alleen al met het uitzoeken van de hoeveelheid ben ik dagen bezig geweest. We weten nu dat er een miljoen pagina’s aan antwoorden is. Met op één pagina tussen de vijf en tien antwoorden.”

Volkskunde

Van het begin af aan werden vragen over dialectgebruik en volksgebruiken afgewisseld, legt Van der Sijs uit. “Hoewel het Meertens Instituut is begonnen als Dialectenbureau, waren de vragen ook volkskundig van aard. Dan werd er bijvoorbeeld gevraagd naar de benaming van een dier, bijvoorbeeld de hagedis of de sprinkhaan. Daarna kwam de vraag: zijn er zegswijzen bekend waarin dat dier wordt genoemd. En tot slot: welke rol speelt het dier in het volksgeloof. Maar vanaf 1934 werden er ook aparte vragenlijsten over volkskunde rondgestuurd. En er zijn in totaal ook nog 10 vragenlijsten rondgestuurd met alleen maar naamkundige vragen.”

“Het moest voor de invullers natuurlijk ook leuk blijven. Daarom heeft men altijd wel geprobeerd om de vragenlijsten zoveel mogelijk te variëren. Want als je bijvoorbeeld alleen maar naar klanken vraagt, dan is dat niet alleen saai, maar gaan informanten ook fouten maken. De allereerste vragenlijst gaat alleen over de namen van lichaamsdelen. Maar de tweede gaat dan al over allerlei dingen: er worden zinnetjes ter vertaling gegeven en er worden klanken onderzocht. Dan vragen ze bijvoorbeeld naar kaak en haring en zalig. En dan is het duidelijk dat ze willen weten hoe de <a> in de verschillende dialecten verbreid is.”

Spelling

Aan belangstelling voor het invullen van de vragenlijsten heeft het nooit ontbroken. Zo waren er in het jaar van aanvang al ruim 2000 respondenten; nu zijn het er ruim 5000. Overigens werd in het verleden een groot gedeelte van de vragenlijsten niet ingevuld door de informanten zelf, maar door onderwijzers, aldus Van der Sijs: “Die onderwijzers raadpleegden via hun school de ouders van leerlingen. Het voordeel daarvan was dat zij heel goed in staat waren om de vragenlijsten consequent in te vullen. Ze kregen daar ook les is. Af en toe waren er bijeenkomsten voor informanten en vragenlijstinvullers. Dan gaven medewerkers van het Meertens Instituut instructies over hoe ze de vragenlijsten konden invullen.”

In Het Bureau worden ook nog dergelijke bijeenkomsten beschreven. Tegenwoordig gaat dat niet meer zo makkelijk. “Nu vult iedereen zijn eigen lijst in. En dan moet dus ieder voor zich heel goed nadenken of hij te maken heeft met een u of een o, een lange o of een korte o. Het blijft altijd moeilijk hoe je klanken moet weergeven. Wat we nu vaak doen is keuzes geven. Klinkt de klinker van dit woord in uw dialect als… en dan geven we gewoon tien voorbeelden. Dat is natuurlijk veel zekerder. Als je zegt: hoe spreekt u dit woord uit, dan weet je nooit zeker wat er achter die spelling zit.”

Dialectkaarten

Ook voor de vrijwilligers zullen lang niet alle vragenlijsten even makkelijk te ontcijferen zijn. Sommige informanten hebben fonetisch gespeld of allerlei extra commentaren in de kantlijn geschreven. Toch hoef je geen taalkundige te zijn om vrijwilliger te zijn, zegt Van der Sijs: “Iedereen kan het doen. Je hoeft er ook geen dialect voor te kennen, maar het vergt wel veel precisie en je moet ook nadenken over wat er bedoeld zou kunnen zijn. Het is niet domweg blind overtikken. Het zijn handschriften; mensen hebben soms rare tekentjes gebruikt. Je moet dat toch interpreteren.” Overigens komt er behalve duidelijke instructies op de website, een forum waarop de vrijwilligers over hun problemen kunnen communiceren.

Op een ander deel van de website zal een groot aantal overzichtskaarten worden geplaatst. Die kaarten zijn afkomstig uit allerlei atlassen, en deels gebaseerd op de vragenlijsten. In ieder geval hebben ze betrekking op de verschijnselen die in de vragenlijsten zijn onderzocht. Aan de hand van die kaarten wordt de verandering van dialect- en volksgebruiken zichtbaar. Het indexeren van deze kaarten gebeurt door gespecialiseerde vrijwilligers. Daarnaast is er op het Meertens Instituut een kaartapplicatie ontwikkeld, waardoor geïnteresseerden straks – als alle vragenlijsten zijn ingevoerd – hun eigen dialectkaart kunnen maken.

Taalverandering

Behalve het beschikbaar maken van de vragenlijsten, zullen ook diverse vragen die in het verleden zijn gesteld, opnieuw voorgelegd worden aan informanten van het Meertens Panel. Op die manier kun je goed zien hoe de dialectgebruiken en volksgebruiken door de tijd heen veranderd zijn. Van der Sijs: “Sommige vragenlijsten uit het verleden zijn heel specifiek. Die gaan bijvoorbeeld over bepaalde landbouwtechnieken die nu niet meer voorkomen. Ze geven wel een mooi tijdsbeeld, dus we willen ze wel beschikbaar maken, maar je kunt ze niet herhalen, want die woorden zijn verdwenen. We beginnen met de eerste vragenlijst, die gaat over lichaamsdelen. De namen daarvoor behoren tot de alledaagse, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens, dus je zou verwachten dat die woorden niet veranderen, ook niet in de dialecten. We zullen nu gaan zien of dat ook zo is, of dat Standaardnederlandse woorden de dialectwoorden hebben verdrongen.”

Dat er met dit project een schat aan informatie beschikbaar komt, moge duidelijk zijn. Zowel voor de volkskunde als voor de dialecten zijn er in het verleden kaarten getekend en voorzien van commentaar. Bijvoorbeeld in de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland en de Volkskundeatlas. Dan zijn er ook nog aparte promoties verschenen over vaak één vragenlijst. Bijvoorbeeld over de namen voor broodvormen door Jozien Jobse-Van Putten en de Kleine atlas van de klomperij door Jan van Bakel. Jan Berns is gepromoveerd op de ziektenamen van het vee. De namen voor planten zijn in de PLAND gepubliceerd.

Van der Sijs: “Met een aantal vragen is wel onderzoek gedaan, maar er zijn in totaal zo’n 10.000 vragen. Daarvan is verreweg het grootste gedeelte nog nooit verwerkt.”

Ook vrijwilliger worden? Meld u aan op http://www.meertens.knaw.nl/vragenlijsten/ of stuur een e-mail naar Nicoline van der Sijs.

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.