Uitgelicht
Publicatiedatum: 31 oktober 2013

Spijbelen

door Nicoline van der Sijs

Op donderdag 31 oktober besteedden alle media aandacht aan het feit dat spijbelen het laatste jaar enorm bleek te zijn toegenomen. Maar nieuw is het verschijnsel spijbelen niet. Dat kunnen we afleiden uit het feit dat de dialecten vroeger een zeer groot aantal verschillende benamingen voor ‘spijbelen’ kenden. Op de prachtige kaart hieronder, afkomstig uit de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, kan men de varianten aflezen (klik op de kaart voor een groter beeld).


De kaart is gepubliceerd in 1958, en de gegevens zijn in 1953 verzameld. Op de kaart staan maar liefst 84 verschillende symbolen. Aan elkaar verwante vormen hebben dezelfde kleur en een op elkaar lijkend symbool. De eerstgenoemde vorm is spijbelen, het woord dat tegenwoordig de normale vorm is. Uit de kaart blijkt dat spijbelen in de dialecten van de jaren ’50 van de vorige eeuw bijna alleen voorkwam in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. In het zuiden, in Vlaanderen en Limburg, waren allerlei varianten te vinden met haag, zoals achter de haag gaan/lopen/blijven/zitten, of haagschool (doen). In Groningen gebruikte men vooral de varianten (de school) (ver)plenken, terwijl in Friesland de Friese variant voor schooltje schuilen werd gebezigd.
Het is interessant om te zien dat veel varianten beperkt zijn tot een bepaalde regio: ik vermoed dat dit komt doordat in het verleden kinderen vanuit het platteland naar een bepaalde school trokken, waar ze elkaar ontmoeten: scholen hadden een relatief omvangrijk achterland waar dezelfde term voor ‘spijbelen’ werd gebruikt.

Het is verbazingwekkend dat er in het midden van de 20e eeuw zoveel termen bestaan voor ‘spijbelen’. Er bestond immers leerplicht: in Nederland sinds 1900, in België sinds 1914. Kinderen mochten dus niet spijbelen en uit mijn eigen schooltijd – die weliswaar na de jaren ’50 lag – herinner ik mij dat spijbelen in de praktijk onmogelijk was, doordat alle lessen in vaste (parallel)groepen werden gegeven, zodat ongemerkt uit de klas verdwijnen niet lukte.
Al in de 19e eeuw had het grote aantal verschillende benamingen voor ‘spijbelen’ de aandacht gewekt van taalkundigen. In 1848 schreef Arie de Jager in Archief voor Nederlandsche Taalkunde een prachtig artikel van achttien pagina’s getiteld ‘Over de verschillende benamingen van het heimelijk schoolverzuim der leerlingen’. De Jager (1806-1877) was onderwijzer in Rotterdam. Hij publiceerde diverse boeken over de Nederlandse taal, waaronder een tweedelig woordenboek over zogenoemde frequentatieven: werkwoorden van herhaling zoals trappelen, klapperen, suizelen. Misschien had spijbelen vanwege de uitgang -elen aanvankelijk zijn aandacht getrokken. Waarschijnlijk echter is spijbelen geen werkwoord van herhaling, al weten we dat niet zeker. Volgens de etymologiebank is de herkomst van spijbelen onbekend. Spijbelen is voor het eerst aangetroffen in de vorm spiebelen ‘weggaan, ervandoor gaan’. De huidige vorm en betekenis zijn in 1762 gevonden. Het woord zal verband houden met spybeler ‘bedelaar, landloper’, dat in 1477 is opgetekend, maar waar dat vandaan komt, weten we niet.
De meer dan 60 woorden die de Jager halverwege de 19e eeuw had verzameld, had hij te danken aan collega-onderwijzers, die hadden gereageerd op een oproep om informatie die hij had gepubliceerd in onderwijsbladen. Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoeveel varianten er momenteel nog bestaan voor ‘spijbelen’. Over het algemeen wordt gedacht dat er niet veel equivalenten meer bestaan, maar zeker weten doen we dat niet. Daarom roep ik de lezers van deze nieuwsbrief op de onderstaande link aan te klikken en in te vullen of ze voor ‘school verzuimen’ andere woorden dan spijbelen kennen of gebruiken. Als er voldoende antwoorden binnenkomen en de resultaten interessant zijn, kom ik er wellicht in een volgende nieuwsbrief op terug.

Welke benamingen voor 'spijbelen' kent u?

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief (november 2013) van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.