Uitgelicht
Publicatiedatum: 4 februari 2015

Tweetalige kinderen in Limburg niet belast door dialect

Een jaar geleden startte aan de Universiteit van Maastricht en het Meertens Instituut een kortlopend onderzoek onder tweetalige dialect-Nederlandssprekende kinderen in Limburg. Nu een jaar later zijn er al verrassende resultaten. Kinderen die veel Limburgse dialectwoorden gebruiken, lijken daar geen hinder van te ondervinden. Hun Nederlandse woordenschat wordt er niet door benadeeld.

door Mathilde Jansen

Uitvoerend onderzoeker is Kirsten van den Heuij, die het onderzoek combineert met een docentschap aan de Hogeschool Rotterdam. Ze legt uit dat het project deel uitmaakt van een groter VIDI-project van de Universiteit Utrecht van Elma Blom, naar cognitie en meertaligheid. “Uit dat onderzoek blijkt dat kinderen die tweetalig opgroeien, cognitieve voordelen kunnen hebben. Doordat zij continu een van hun twee talen moeten onderdrukken, kunnen zij heel goed relevante en irrelevante informatie scheiden. Op allerlei cognitieve taakjes scoren zij daarom over het algemeen beter dan eentalige kinderen.”

Een dergelijke bevinding is belangrijk voor basisscholen maar ook voor crèches, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die vaak een zeer terughoudend beleid voeren ten aanzien van meertaligheid. In Limburg wordt het spreken van dialect ten zeerste ontmoedigd omdat men denkt dat het dialectspreken de ontwikkeling van het Nederlands zou belemmeren.

Het onderzoek naar cognitieve voordelen bij dialect-Nederlandssprekende kinderen in Limburg (projectleider: Leonie Cornips, uitvoerder: Kirsten van den Heuij, Meertens Instituut/Maastricht University) wordt grotendeels gefinancierd door de Raod veur ’t Limburgs en SWOL, Universiteit Maastricht en loopt nog tot juni 2015. Het sluit aan bij het VIDI-onderzoek van dr. Elma Blom aan de Universiteit Utrecht. In dit onderzoek zijn naast Turks-Nederlands en Marokkaans-Nederlands ook Fries-Nederlands tweetalige kinderen betrokken.

 

Dialectsetting

Naar tweetalige dialectsprekende kinderen is nog niet heel veel onderzoek verricht. Een studie naar tweetalige Fries-Nederlandse kinderen in 2013 liet alvast positieve resultaten zien: het Fries had geen nadelige invloed op het Nederlands van deze kinderen. Een ook de eerste resultaten uit het onderzoek in Limburg laten geen nadeel zien voor dialect-Nederlandssprekende kinderen.

Tot nu toe werden 125 kinderen getest, allemaal woonachtig in het gebied ten zuidwesten van Sittard. Het smalste stukje Limburg, aldus Van den Heuij: “Na een oproep van Leonie Cornips in haar column in De Limburger/Limburgs Dagblad meldde zich een school uit Elsloo. Van daaruit zijn we verder gaan zoeken.”

De kinderen die deelnamen aan het onderzoek waren tussen de 5 en 8 jaar oud. Onder leiding van een Limburgse onderzoeksassistent deden ze op school allerlei taal- en cognitietestjes. Op die manier werd zo goed als mogelijk een dialectsetting gecreëerd in de verder vooral Nederlandstalige omgeving van de school.

Gewoon dialect

De ouders werden na afloop telefonisch geïnterviewd over het dialectgebruik met en van hun kinderen. En die bleken hun kinderen tamelijk goed in te schatten: “Er was niet één ouder die aangaf dat zijn of haar kind geen dialect begreep. En dat bleek ook uit de tests. Alle kinderen beheersten het Limburgs in enige mate, terwijl daar van tevoren niet op geselecteerd was. In principe mocht iedereen meedoen. We hebben er bewust voor gekozen om hier niet op te selecteren. Op school wordt bijvoorbeeld gezegd dat men er altijd Nederlands spreekt. Dat is het sociaal wenselijke antwoord. Maar als een kind op het schoolplein valt en getroost moet worden, wordt er gewoon dialect gesproken.”

“Als we de kinderen zelf vroegen of ze dialect spraken, antwoordden ze soms ook ‘nee’. Terwijl ze daarvoor de hele tijd dialect hadden zitten praten. Ze zien dus blijkbaar niet goed waar de grens ligt tussen dialect en het Nederlands. En in feite lopen die twee ook steeds meer door elkaar.”

Veel variatie

In Limburg werden dezelfde tests gebruikt als in het Utrechtse onderzoek. Maar daarnaast werd ook een nieuwe taak ontwikkeld: de Limburgse woordtaak. Daarbij kregen de proefpersoontjes 30 plaatjes te zien en de opdracht die te benoemen in het dialect. Het ging om woorden die in klank of vorm volledig verschillen van het Nederlands. En hoewel de instructie in het Limburgs was, gaf geen van de kinderen alleen maar dialectwoorden. Maar ook eenzijdig gebruik van Nederlandse woorden kwam niet voor.

Van den Heuij: “De kinderen lieten heel veel variatie zien. Dat was echt opvallend. Ze doen van alles door elkaar en ze produceren woordvormen die noch tot het dialect noch tot het Nederlands behoren.”

Familiewoorden

“Bij 'konijn' waren we op zoek naar konien of konienke, maar veel kinderen zeiden konientje. Bij 'broek' verwachtten we breuk of breukske, maar dan zeiden ze broekske. Je ziet ook dat er veel familiewoorden zijn. Zo noemde een van de kinderen een 'kruiwagen' een sjurker, want: ‘zo zegt mijn opa dat’."

Door al die tussenvormen is het moeilijk om de kinderen te categoriseren als een- of meertalig, geeft de onderzoekster aan. Momenteel werkt ze aan een coderingssysteem, om aan te geven of de uitingen van een kind meer in het eentalige of juist in het meer meertalige deel van het spectrum zit. Pas dan kan gekeken worden of er een correlatie is met de uitkomst op de cognitietests.

Bovengemiddeld

Van de eerste 86 kinderen analyseerde Van den Heuij alvast de resultaten van de Nederlandse woordenschattest. “Wat we zien is dat de kinderen die heel veel Nederlands gebruiken, niet per definitie ook een grote Nederlandse woordenschat hebben. Kinderen die veel dialectwoorden gebruiken, scoren in ieder geval niet slechter op deze taak. Bovendien scoren alle kinderen in onze steekproef iets boven het landelijk gemiddelde. Het dialect zit ze dus niet in de weg.”

Dit artikel is verschenen in de nieuwsbrief (februari 2015) van het Meertens Instituut. Ook interesse in de nieuwsbrief? Klik hier voor meer informatie.