Uitgelicht

‘Ons onderzoek is urgenter dan ooit’

Deze maand neemt directeur Hans Bennis afscheid van het Meertens Instituut. Achttien jaar geleden nam hij de leiding over een instelling waarvan de toekomst nog behoorlijk onzeker was. Nu is het instituut, dat twee decennia geleden bij de meeste Nederlanders alleen bekend was door de zevendelige romanreeks van Voskuil, uitgegroeid tot een ‘sterk merk’, aldus Bennis.

door Mathilde Jansen

Op de vraag of hij klaar is om af te zwaaien, begint Hans Bennis wat ongemakkelijk heen en weer te schuiven op zijn stoel. “Ik word er ’s nachts nog weleens wakker van”, zegt de altijd zo kalm ogende directeur. “Ik ben het niet gewend om niets te doen: ik heb achttien jaar leiding gegeven aan dit instituut en daarvoor zestien jaar aan het Holland Institute of Generative Linguistics (HIL) in Leiden.”

Overigens is Bennis alweer druk aan het solliciteren voor na zijn pensioen, dus echt niets doen zit er voorlopig niet in. Dat is ook niet de aard van het beestje, zoals Bennis zelf zegt. “Op de padvinderij was ik al binnen twee weken hoofd van het rode nest; overal werd ik naar voren geduwd als leider. Vandaar ook dat ik koos voor een directeursfunctie. Omdat ik zag dat het mij redelijk gemakkelijk afgaat. En omdat er in de onderzoekswereld verder niet heel veel mensen zijn die bereid zijn of in staat zijn om zo’n instituut te besturen.”

Te theoretisch

Wel was het destijds een toevallige ingeving om te solliciteren op een directeursfunctie van het Meertens Instituut, geeft Bennis toe: “Ik was in die tijd een theoretisch taalkundige, die niets wist van dialecten. Ik was zelfs al een keer afgewezen bij het instituut omdat ik te theoretisch was. Net na mijn benoeming kreeg ik een persoonlijk briefje van Jo Daan (tussen 1939-1975 werkzaam als medewerker en hoofd van de afdeling Dialectologie, red.), nog voordat ik haar ontmoet had. Ze schreef: ‘Ik heb gehoord van het besluit, maar ik ben niet overtuigd dat het een goede keuze is.’”

“Wat ik hier heb geleerd is dat ik die puur theoretisch kant kon verbinden met de meer beschrijvende kant van de dialectologie. Jo Daan dacht dat die theorie en de dialectologie niet samen konden gaan, maar wij hebben er alles aan gedaan om van microvariatie (de bestudering van dialecten) een belangrijk thema te maken in de theoretische taalkunde. Nu is dat een vanzelfsprekendheid. Het heeft niet alleen de taalkunde maar ook mijzelf veranderd. Vroeger zette ik de data in waar ik ze nodig had. Nu kijk ik veel meer vanuit de data, en probeer daar een theorie aan te koppelen.”

Voskuils erfenis

Hans Bennis trad in 1998 aan als directeur. Op dat moment was de vorige directeur net uit zijn dienst ontheven en was het instituut net verhuisd van de Keizersgracht naar de Joan Muyskenweg. De recente verhuizing is een parallel met de situatie in 1998, maar een verdere gelijkenis gaat niet op. “Het Meertens Instituut was toen geen goed functionerend instituut. Een commissie van de KNAW had zich zelfs gebogen over de vraag of het nog wel kon voortbestaan. Dat leek alleen mogelijk als het instituut de koers drastisch zou omgooien. Die opdracht kreeg ik mee als nieuwe directeur.”

“Er zaten wel goede mensen, maar er was geen toekomstvisie. Er was dus geen duidelijke urgentie en het instituut leed in die tijd ook onder de boeken van Voskuil. Het was een beetje een angstig, in zich zelf gekeerd instituut.” Maar dat beeld van het instituut is nu achttien jaar later honderdtachtig graden gedraaid, aldus Bennis: “Als het Meertens Instituut vroeger genoemd werd in de krant werd er altijd bij gezet ‘van het Bureau’, maar nu kent iedereen ons, bijvoorbeeld via de populaire namenbank. In mijn eigen vakgebied is het instituut over de hele wereld bekend.”

Zwarte Piet

Toch duikt de vraag over het bestaansrecht van het instituut ook nu soms op, beaamt Bennis. Vooral sinds het Meertens Instituut samen met het Huygens Instituut en het IISG deel werd van het Humanities Cluster. Bennis: “Ik heb ervoor gevochten om het Meertens Instituut te behouden in dit grotere geheel. Maar er zijn ook stemmen geweest die hebben gepleit voor één instituut. Dat is volgens mij niet de goede weg, zeker niet nu het Meertens Instituut zo’n sterk merk is geworden.”

Volgens Bennis is het onderzoek dat gedaan wordt aan het Meertens Instituut urgenter dan ooit. “Je hoeft alleen maar Zwarte Piet te noemen om dat te begrijpen. Al in maart laaide in de media de discussie op of Piet zwart mag zijn of niet. Om dat te kunnen begrijpen is het belangrijk dat er objectief onderzoek naar gedaan wordt. Wij hoeven daar als instituut geen mening over te hebben, maar het is wel belangrijk dat wij de informatie leveren voor een goed onderbouwde maatschappelijke discussie. Alleen al voor dit soort kwesties is het belangrijk dat het instituut blijft bestaan."

“De problemen die wij bestuderen veranderen niet echt. De mensen eromheen wel, de methodologie, de aard van de problematiek, maar de essentie blijft hetzelfde. Als je kijkt waar de wereld om draait, zijn dat in hoge mate onderwerpen die wij bestuderen. Mensen maken oorlog over taal – denk alleen al aan de grens tussen Frans en Vlaams België – mensen maken oorlog over religie, over rituelen, of kijk naar alle migratieproblematiek. Daarom is het ook belangrijk dat die onderwerpen op de wetenschappelijke agenda blijven staan.”

Digitale koers

Toch wordt de wetenschappelijke agenda in de eerste plaats bepaald door het onderzoek, benadrukt Bennis. “Het onderzoek is onze primaire doelstelling. Maar ook voor buitenstaanders is het interessant. Neem een project als Nederlab; daarin maken wij alle digitale teksten die er bestaan toegankelijk via één ingang. Als je straks iets wilt weten over Willem van Oranje, hoef je alleen maar de naam in te tikken en krijg je alle documenten die erover gaan.”

Nederlab is een van de projecten die passen in de nieuwe koers die Bennis de afgelopen jaren heeft ingezet. De nadruk is voor een groot deel komen te liggen op digital humanities en digitale infrastructuur. Bennis: "In zekere zin moesten we mee met de richting die men op wilde bij de KNAW, maar ik zag ook dat daar veel geld was te halen. Nu wordt vijftig procent van ons onderzoek extern gefinancierd, iets om trots op te zijn.”

Etnologie

Dat betekent overigens niet dat Bennis alleen nog maar toekomst ziet in ‘big data’ en kwantitatief onderzoek. De meer kwalitatieve kant van onderzoek, die vooral gebruikelijk is in de etnologie, is voor hem van evenveel waarde. Hij geeft toe dat hij er als taalkundige wel wat tijd voor nodig heeft gehad om dit vakgebied te leren kennen. “Toen ik aantrad als directeur, wist ik niet eens dat etnologie bestond. De methodologie is heel anders dan in de harde taalkunde, maar dat betekent niet dat het minder interessant is. Het staat bovendien veel dichter bij de samenleving.”

“De kennismaking met de etnologie heeft mij als mens verrijkt”, stelt Bennis. Maar ook maakt hij zich soms zorgen om het instituut: “We leven in een wereld die iets te vaak in de richting van control schiet, je moet eigenlijk allemaal produceren en hetzelfde doen. Een boek schrijven of documentatie is haast not done als je er geen digitale tool aan kunt koppelen. Het traditionele handwerk dat je nodig hebt om ons onderzoek te doen, zoals veldwerk, wordt steeds lastiger. Maar als de kwaliteit van het onderzoek hoog blijft, dan ben ik ervan overtuigd dat er een bloeiende toekomst is voor het Meertens Instituut.”

Foto's: 1. Hans Bennis (door Marleen van den Heuvel); 2. Groepsfoto op de Joan Muyskenweg (door Cor Mooij); 3. Spinhuis, waar het Meertens Instituut sinds oktober 2016 gehuisvest is (door Gert Jan van Rooij).

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.