Uitgelicht

De Gouden Eeuw: de ‘eeuw van de expansie van het Nederlands’

Taalkundige Marjo van Koppen werkt sinds september dit jaar als onderzoeker voor het Meertens Instituut. Daarnaast is ze hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Ze doet momenteel onderzoek naar de taaldynamiek in de Gouden Eeuw, een periode waarin de taalnorm nog niet vastlag. “Het mooie van de zeventiende eeuw is dat je taalverandering in actie kunt onderzoeken”, aldus Van Koppen.

door Mathilde Jansen

Het onderzoeksproject Taaldynamiek in de Gouden Eeuw ging in september 2016 van start aan de Universiteit Utrecht. Het gaat om door NWO gefinancierd onderzoek, dat Van Koppen nu deels meeneemt naar het Meertens Instituut. “Dit onderzoek past heel goed binnen het Meertens Instituut”, licht Van Koppen toe. “We onderzoeken hoe taalverandering en -variatie in elkaar zitten.”

“In de zeventiende eeuw is de standaardtaal nog in opbouw. Dus als mensen schrijven is er niet echt een norm. Maar het is ook de eeuw van de nieuwe ontwikkelingen. Met de komst van de Republiek ontstaat er behoefte aan één gemeenschappelijke taal. Tegelijkertijd wordt de taal steeds meer gebruikt in nieuwe contexten. Dus het is echt de eeuw van de expansie van het Nederlands.”

Marjo van Koppen (fotograaf: Susanne van der Kleij)

Creativiteit en taal

In dit project werkt Van Koppen samen met historisch letterkundige Feike Dietz. Ze richten zich in eerste instantie op literaire teksten uit de Gouden Eeuw. Hun doel is om te kijken hoe creativiteit en taal zich tot elkaar verhouden. “In literatuur, en nog meer in poëzie kun je het taalsysteem oprekken tot het uiterste”, aldus Van Koppen. Zelf kijkt ze vooral naar variatie in de zin: syntactische variatie.

Juist op zinsniveau gebeurt er van alles in de zeventiende eeuw, vertelt de taalkundige enthousiast. “Je ziet de naamvallen, die nog aanwezig waren in de middeleeuwen, langzaam verdwijnen. Daar komen dan voorzetselgroepen voor terug. Dus de brief des conincs wordt ‘de brief van de koning’. En wanneer de naamvallen verdwijnen wordt de woordvolgorde ook vaster, zodat je nog steeds kunt zien wat het lijdend voorwerp is zonder dat deze een accusatiefnaamval heeft.”

In rijmende teksten, zoals van Bredero, tref je veel variatie aan. De zinsvolgorde kan hier sterk variëren. “Om rijm te bewerkstelligen, wordt dan een deel van de zin naar achteren geplaatst, net zoals wij doen in sinterklaasgedichten. Dat verschijnsel noem je extrapositie.” De onderzoeker geeft nog een voorbeeld. “Bij Vondel hebben we gekeken hoe hij ‘zo een aardige man’ uitdrukt. Dat doet hij op wel vijf verschillende manieren. Hij varieert waarschijnlijk in de volgorde omdat het rijm dan beter uitkomt, maar blijkbaar is het allemaal ook mogelijk in zijn taalsysteem.”

Brieven van Hooft

Koppen en Dietz hebben zich tot nu toe vooral beziggehouden met de brieven van P.C. Hooft: het ‘boegbeeld van de zeventiende eeuw’ aldus de taalkundige. Maar wat de brieven van deze schrijver zo interessant maakt, is dat het er niet alleen veel zijn, maar dat ze ook nog eens een grote variatie laten zien in formaliteit. “Er zijn heel literaire brieven bij, maar ook kattenbelletjes waarin Hooft vraagt of iemand bij een volgend bezoek wijn mee wil brengen, of een liefdesbrief aan een ‘schone vrouwe’. Het is een heel divers corpus. De brieven zijn bovendien heel goed gedocumenteerd. We weten aan wie ze zijn geschreven en wanneer.”

Omdat er al een teksteditie van de brieven was, konden de onderzoekers de brieven makkelijk digitaliseren. Daarna werden de data verrijkt, voorzien van talige kenmerken, zodat de data goed doorzoekbaar zijn. Zo kun je bijvoorbeeld zoeken op het verschijnsel ‘negatie’, waarbij je met een druk op de knop alle ontkennende zinnen uit het corpus tevoorschijn tovert.

Het is een typisch voorbeeld van een zinsconstructie die door de tijd heen is veranderd. In de middeleeuwen gebruikte men altijd twee ontkenningen in de zin: ic en com niet. Taalkundigen noemen dat tweeledige negatie. In het modern Nederlands gebruiken we alleen het woordje ‘niet’, enkele negatie dus. In de brieven van Hooft hoopten de onderzoekers te ontdekken hoe de verandering zich heeft voltrokken.

Niet willekeurig

Van Koppen en Dietz ontdekten een patroon: “Bij Hooft zitten we op het spoor dat tweeledige negatie een versterking is van eenledige negatie. Dus op het moment dat hij nadruk wil leggen, gebruikt hij tweeledige negatie. Dat lijkt hetzelfde systeem dat we nu ook nog zien in het moderne West-Vlaams. Dat geeft de burger moed, want dat suggereert dat zo’n verandering niet zomaar willekeurig is.”

Toch houdt de onderzoeker ook nog een slag om de arm: “Er zijn allerlei factoren die een rol kunnen spelen. Wij denken nu dat nadruk een rol speelt, maar waarschijnlijk zijn er ook andere factoren, zoals rijm. En het zou ook nog kunnen dat de archaïsche tweeledige negatie beter paste in bepaalde contexten. Maar het lijkt erop dat Hooft niet zomaar wat doet.”

Michiel de Ruyter

Na Hooft wil Van Koppen verder met de brieven van Michiel de Ruyter. “Die brieven zijn waarschijnlijk minder literair en daardoor ook heel interessant. Maar van De Ruyter hebben we nog handgeschreven brieven, dus die kun je niet zomaar laten inlezen door de computer. Dat moet handmatig gebeuren. Gelukkig hebben we door andere projecten van het Meertens Instituut een groot vrijwilligersnetwerk. Zij hebben ervaring met het ontcijferen van handschriften.”

Bij het aanleggen van dit volgende corpus hopen de onderzoekers gebruik te maken van de tools die reeds ontwikkeld zijn. “In het corpus van Hooft hebben we allemaal verrijkingen aan de data toegevoegd. Je kunt bijvoorbeeld zoeken op begin van een brief, de kern of de afsluiting. Onze postdoc onderzoekt nu of de computer die indeling straks automatisch kan gaan maken.”

Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier