Uitgelicht
Publicatiedatum: 26 april 2018

Lotharingen en de Europese minnelyriek

De derde Louis Peter Grijp-lezing wordt op 9 mei 2018 uitgesproken door Frank Willaert. Hij zal proberen aannemelijk te maken dat het oude Lotharingen, het gebied tussen de Noordzee en de Vogezen, tot circa 1400 een geheel eigen rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de West-Europese minnelyriek.

door Mathilde Jansen

In de Nederlandse literatuurgeschiedenis wordt literatuur veelal beschreven vanuit het perspectief van de huidige standaardtalen en staatsgrenzen. Dit terwijl beide in de middeleeuwen nog niet bestonden. “Het feit dat wij de Nederlandse literatuur beschrijven in oppositie tot het Duits en het Frans, vernauwt onze blik”, zegt Frank Willaert. Voor zijn lezing kiest hij daarom een ander vertrekpunt, dat past bij een middeleeuws perspectief, namelijk Lotharingen.

Het hertogdom Lotharingen was in de Karolingische periode een gebied tussen de Noordzee en de Vogezen. Het omvatte niet de hele Nederlanden, want Vlaanderen viel erbuiten, maar het liep door tot in Duitsland nabij Keulen en in Frankrijk tot de Vogezen. Willaert: “Ook lang nadat het hertogdom in de tiende eeuw zijn politieke eenheid verloren had, vertoonde het in literair opzicht nog een opvallende homogeniteit, zeker voor de lyriek.”

Amusementslyriek

In de middeleeuwse ridderromans en andere verhalende teksten die Willaert onderzocht kwam hij veel citaten tegen van liedteksten. Om precies te zijn dansliedteksten. Uit al die brokstukjes haalde hij aanwijzingen voor het bestaan van een typisch Lotharingse lyriek: een ‘ongeschreven hoofdstuk in de geschiedenis van de Nederlandse lyriek’, zoals hij zegt in de titel van zijn lezing. Want deze lyriek valt buiten de gebruikelijke bronnen die geraadpleegd worden door musicologen, aldus Willaert.

“Dat komt doordat het grootste deel van de danslyriek het schrift nooit heeft gehaald. Het genre was literair gezien minderwaardig aan de prachtige chansons uit het Frans of van de Duitse minnezangers. Die zijn veel geraffineerder dan deze dansliederen, die eerder gerekend worden tot de amusementslyriek.”

Maar voor een deel is deze lyriek toch nog terug te vinden in de literatuur. Vooral in Franse romans trof de filoloog veel dansliedteksten aan. “Het was echt de mode van die tijd om liedjes te citeren. De oudste roman die dat doet is de Roman de la Rose van Jean Renart uit 1230. Waar andere ridderromans zich vaak afspelen in een niet-bestaande ruimte, is dit verhaal gesitueerd in een heel specifieke regio: Sint-Truiden, Maastricht, Luik en Aken, oftewel het kerngebied van het oude Lotharingen.”

Hofmakerij

De liederen worden vaak geciteerd op het moment dat de romanpersonages gaan dansen. “En je leest ook hoe dat dansen verloopt: ze bewegen in een kring waarbij de ene zingt en een ander het overneemt. De liederen gaan over hofmakerij, en ze zullen in die tijd ook een dusdanige functie hebben gehad. Het dansen was waarschijnlijk een manier voor jongeren om zich te presenteren aan hun ‘peers’.”

De lyriekteksten in deze romans zijn heel kort en erg voorspelbaar, volgens Willaert. Bepaalde beschrijvingen komen steeds weer terug: “Het meisje  gaat naar de bron om water te putten en ziet er uiteraard beeldschoon uit. Of ze is gezeten onder een struik. Vaak worden dezelfde bewoordingen gebruikt.” Op deze stereotiepe teksten kon iedereen zijn eigen variant maken, het genre was uitermate geschikt voor improvisatie.

Er werd niet alleen gezongen bij dit soort dansgelegenheden, maar er werd ook muziek gemaakt. “Als je kijkt naar dansbeschrijvingen in adellijke milieus uit met name de 14e eeuw, dan zie je dat blazers en zangers elkaar vaak afwisselen. De zangers waren adellijke amateurs, maar de muzikanten waren professionals. Die zaten vaak op een balkon met een schalmei, een doedelzak of een ander blaasinstrument. Maar ik heb sterke aanwijzingen gevonden dat de zangers en de blazers dezelfde melodieën gebruikten.”

Prestigieus repertoire

Hoewel het oude dansliedrepertoire uit Lotharingen nog vrij eenvoudig was, is er volgens Willaert een ontwikkeling zichtbaar naar een complexer repertoire: “Je ziet dat de danslyriek steeds meer beïnvloed wordt door het typische minnezangrepertoire uit Frankrijk – de zogenaamde trouvèrelyriek – en Duitsland. Al in de loop van de dertiende eeuw dringt de typische taal van de hoofse liefde in het genre binnen, dat formeel complexer wordt en strakker beregeld, en uitmondt in de geijkte vormen van rondeel, virelai en ballade.”

De onderzoeker vermoedt dat deze ontwikkeling naar rondeel, virelai  en ballade ook nog plaatsgevonden heeft in Lotharingen. Sporen daarvan zijn al aanwezig in de dertiende-eeuwse lyriek van Hertog Jan I van Brabant. Die liederen zijn bovendien overgeleverd in een soort Nederlands-Duitse mengtaal. Volgens Willaert laat het zien dat er een continue wisselwerking was tussen de Duitse Minnesang, de Franse trouvèrelyriek en de Lotharingse lyriek.

“Je krijgt dus een repertoire dat de voortzetting vormt van die dertiende-eeuwse danslyriek. In de loop van de veertiende eeuw verovert het ook een plek buiten Lotharingen, met name aan toonaangevende Duitse en Franse hoven. Omstreeks 1400 maken de Lotharingse genres bijvoorbeeld deel uit van het repertoire dat aan het prestigieuze hof van de bisschop van Salzburg gecreëerd en gezongen wordt. We hebben hier dus echt te maken met een nog te weinig onderkende bijdrage van een onderschatte regio aan de Europese literatuur- en muziekgeschiedenis.”

Foto's: 1. Frank Willaert (door Diana Dimbueni); 2. Hendrik van Veldeke, Codex Manesse, UB Heidelberg, Cod. Pal. germ. 848, fol. 30r
 
De derde Louis Peter Grijp-lezing vindt plaats op 9 mei 2018 in Amsterdam. Meer informatie
 
Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.