Vraag van juni 2015: Waar komt de term ‘zwart werken’ vandaan?

Een lezeres van de nieuwsbrief uit Bogotá vraagt het volgende: “Vanmiddag ontstond in een gesprek met mijn Colombiaanse vriend de vraag wat de herkomst is van de term ‘zwart werken’. Mijn partner is ervan overtuigd dat de termen ‘zwart’ en ‘wit’ werk te maken hebben met de huidskleur van de verrichters van dergelijke werkzaamheden. Hij koppelde het zelfs aan het slavernijverleden van de Nederlanders. Het verschil tussen legaal en illegaal werk wordt niet op deze manier uitgedrukt in het Latijns-Amerikaanse Spaans. Ik daarentegen denk (of misschien is ‘hoop’ beter uitgedrukt) dat ‘zwartwerken’ afgeleid is van het schimmige en duistere karakter van deze werkzaamheden, buiten het zicht van de autoriteiten. Wij konden het antwoord niet vinden op de Etymologiebank, vandaar dit bericht.”

Het antwoord wordt gegeven door Nicoline van der Sijs.

Sporen van de Tweede Wereldoorlog

Het korte antwoord is dat de lezeres gelijk heeft. Dat blijkt als we de herkomst van de uitdrukking zwart werken nazoeken. Die herkomst is ingewikkeld en voor wat betreft het Nederlands verrassend jong.

Zwart wordt niet alleen gecombineerd met werken, maar ook met bijvoorbeeld geld, handel en markt, en in al deze combinaties betekent zwart ‘illegaal, verboden’. Deze betekenis van zwart lijkt al heel oud, zoals in de vraag ook wordt gesuggereerd. Maar dat is ze niet: het gaat hier om een van de sporen die de Tweede Wereldoorlog in het Nederlands heeft achtergelaten. De eerste keer dat er sprake is van zwarte handel, is in een nieuwsbericht in De Tijd uit 1937. Hierin wordt bericht over de ‘Prijsregeling in Duitschland’. In het artikel, met de ondertitel ‘Het leven is duur in het Derde Rijk’, wordt uitgelegd hoe de vaste prijzen, die wettelijk zijn vastgelegd, resulteren in “zwarte handel” (tussen aanhalingstekens geplaatst).

Zwarte handel

Vanaf 1940 is het begrip zwarte handel ook overgewaaid naar Nederland. Vanaf dat moment worden er vele krantenartikelen aan gewijd. Toen de taalkundige J.J. Mak in 1945 in een artikel in De Nieuwe Taalgids de ‘Oorlogswinst der Nederlandse taal’ opsomde, schreef hij hierin onder andere (mijn cursiveringen):

“Aan winkeliers wordt nu een verkoopverplichting opgelegd, prijscommissies worden benoemd, prijzenbureaux opgericht. Sindsdien hoort men van prijsbeheersing, […] van vaste, vastgestelde en zwarte prijzen. […] Voor de naleving der distributiebepalingen zorgde de C.C.D. [Centrale Controledienst]. Desondanks bloeide de clandestiene, vrije of zwarte handel. Men zei van sommige mensen, dat ze er een beetje clandestien uitzagen, d.w.z. nogal welgedaan door de zwarte voeding. […] Het woord zwart ging men van lieverlede toepassen op alles, wat bovengronds ongeoorloofd was. Op de zwarte markten werd van de zwarte Pieten of zwarthandelaars zwart gekocht, er werd zwarte arbeid verricht, zwarte artsen (nog niet bevoegd of ondergedoken) verleenden medische hulp, hoogleraren gaven zwarte colleges, er werd zwart gedanst, zwart gedoopt (door ondergedoken predikanten of aan kinderen van ondergedokenen), zwarte huwelijken werden voltrokken bijv. door ontslagen burgemeesters, die officieel nog ambtenaar waren van de Burg. Stand, de zwarte pers werkte zonder toestemming, dus ook zonder censuur, zwart licht werd verkregen van clandestiene lampen of van electriciteit, die buiten de distributie of boven de rantsoenering werd afgenomen. Zwarte schoenen, zwarte aardappelen, enz. kreeg een dubbele betekenis, evenzo zwart zaad en zwarte kunst.”

Er was, kortom, in de oorlogsjaren een enorm zwart circuit ontstaan. De benaming zwart voor alles wat illegaal of verboden was, had het Nederlands ontleend aan het Duits, waar men, zoals bleek uit het krantenartikel uit 1937, al langer sprak over Schwarzhandel. Ook schwarzer Markt of Schwarzmarkt, schwarzes Geld of Schwarzgeld, schwarze Löhne, en dergelijke waren het eerst in Duitsland in omloop gekomen.

Black money

Maar de Duitsers hadden het ook van een ander. De eersten die zwart voor duistere praktijken gebruikten, waren de Engelsen. Vanaf de achttiende eeuw spreken zij over de black market – een uitdrukking die ook in het Engels tijdens de Tweede Wereldoorlog enorm opgang deed. De gezaghebbende Oxford English Dictionary vermeldt niet waarom in deze context juist gekozen is voor het woord black, en niet voor bijvoorbeeld dark of grey, of een andere duistere kleur. Maar ik heb wel een idee: ik vermoed dat het te herleiden is tot het begrip black money. Dit is vanaf de vijftiende eeuw bekend in de letterlijke betekenis: zilvergeld dat zwart is geworden.

Die betekenis kennen de meeste andere talen ook; zo is al sinds de middeleeuwen in het Nederlands sprake van swart gelt, kortweg swart(e), en de Romeinen noemden munten van een legering met lood of een ander inferieur metaal, die een zwarte kleur hadden, moneta nigra. In het Engels echter heeft black money een extra betekenis gekregen, namelijk: vals geld, dat een bedrieger zwart heeft gemaakt zodat het lijkt alsof het al lang in omloop was. In1642 schreef iemand bijvoorbeeld: ‘Receiving black money from cheatours, he payes them in good silver’. De betekenisverschuiving die black money hier vertoont, zou de bron kunnen zijn van black in de betekenis ‘illegaal’.

Zwart werk / Wit werk

Terug naar het Nederlands. Zoals boven bleek is zwart werk vanaf de jaren veertig in het Nederlands een begrip geworden. Sinds begin jaren zeventig noemen we iemand die naast een uitkering betaald werk verricht of die zijn verdiensten niet opgeeft aan de belasting, een zwartwerker. Dat woord zelf is echter veel ouder in een andere betekenis, namelijk als benaming voor een vakman die gespecialiseerd was in het maken van zwarte kleding als smoking, jacquet en rok. Die beroepsnaam is sinds eind negentiende eeuw in omloop. Nog in 1968 luidde een personeelsadvertentie in De Telegraaf: ‘Kleermaker gevr., zgn. zwartwerker, beslist 1ste klas vakman’. Dat was een van de allerlaatste advertenties voor een zwartwerker, want hierna werd het voorheen eerzame beroep naar de illegaliteit verdrongen.

De tegenhanger van de zwarte handel is vreemd genoeg meestal niet wit. We kennen wel, zeer recent, de witte werkster of de wit werkende werkster. Die bestaat sinds 1994, toen de ‘Witte Werkster-regeling’ inging, waardoor particulieren hun hulp voor het eerst wit, op legale wijze, konden betalen. Maar witte platen zijn eigenlijk zwarte platen: namelijk illegaal opgenomen. Meestal wordt wit gebruikt in de betekenis ‘beneden de vastgestelde prijs, maar wel legaal’: denk aan witte benzine, witte sigaretten, en een witte pomp. Ook het Duits kent weiße Zigaretten enweißer Genever. Een wit merk staat in het Nederlands voor een goedkoop huismerk. Mogelijk is opnieuw het Engels de bron: in het Engels is de white market sinds 1943 bekend, dus midden in de Tweede Wereldoorlog: het werd gebruikt voor een markt waar de goederen beperkt waren, op de bon waren. Bij deze white market was de keuze dus beperkt en de prijs lag vast – precies zoals bij de witte huismerken het geval is.

Eén ding staat inmiddels buiten kijf: met het Nederlandse slavernijverleden heeft zwart werken niets van doen.

_____________________________________________________________________________

Afbeelding in kader: Jen Collins, spring clean via Flickr.com (CC BY-NC-ND 2.0)

Afbeelding in tekst: Bundesarchiv Bild 183-19000-3293, Berlin, Schwarzmarkt -Zigaretten.jpg via Wikimedia Commons (CC-BY-SA)

Dit artikel is verschenen in de nieuwsbrief (juni 2015) van het Meertens Instituut. Heeft u een vraag voor het instituut, stuur dan een mail aan de redactie. Ook interesse in de nieuwsbrief? Klik hier voor meer informatie.