Publicatiedatum: 31 oktober 2022
De dialectoloog, bestaat die nog?
Dit artikel verscheen ook als blog in de reeks Faces of Science bij NEMO Kennislink.
Steeds minder mensen spreken van huis uit een dialect. Vroeger reisden dialectologen het hele land door om in kaart te brengen hoe mensen van dorp tot dorp praatten. Hoe doet een taalwetenschapper dat tegenwoordig?
door Kristel Doreleijers, promovenda aan Tilburg University en het Meertens Instituut en één van de Faces of Science van de KNAW
Het CBS publiceerde in 2021 een grootschalig onderzoek naar het gebruik van dialecten in Nederland. Aan dat onderzoek deden ruim 7500 personen van 15 jaar en ouder mee. Zij beantwoordden online, telefonisch of aan huis vragen zoals ‘welke taal of welk dialect wordt bij u thuis het meest gesproken?’ In totaal rapporteerden de onderzoekers maar liefst 149 verschillende talen en dialecten. Gemiddeld bleek het Nederlands de thuistaal te zijn in ongeveer driekwart van alle huishoudens, de grote meerderheid dus. In de overige huishoudens spreekt men Fries, een regionale taal (Limburgs of Nedersaksisch), een dialect (zoals Brabants of Zeeuws) of een andere taal (zoals Engels, Pools, Turks of Marokkaans Arabisch).
Uit die gegevens blijkt dat Nederland zeker geen eentalig land is. De talige diversiteit is veel groter dan alleen Algemeen Nederlands (of: Standaardnederlands). Tegelijkertijd valt ook iets anders op: het aantal huishoudens dat dialect spreekt, is sterk in de minderheid. In de provincie Noord-Brabant, waar ik zelf onderzoek doe, gaf zo’n 25% van de deelnemers aan dat ze thuis een dialect spreken. Dat percentage is het overblijfsel van een daling die in het midden van de twintigste eeuw al is ingezet. En de komende decennia zet die daling waarschijnlijk nog verder door.
Verdwijnend dialect?
Daarvoor zijn verschillende redenen, waaronder toegenomen mobiliteit. Mensen blijven minder vaak binnen hun eigen woonplaats voor onderwijs en werk. Maar ook de dominante positie van het Nederlands in het onderwijs en de media, en de negatieve vooroordelen rondom dialect spreken, schoolprestaties en carrièrekansen, zorgen voor taalverschuiving. Mensen kiezen tegenwoordig vaker voor Nederlands dan voor dialect als opvoedtaal en thuistaal.
Maar dat wil niet zeggen dat ze helemaal geen dialect meer spreken. Onder oudere generaties en in dorpen is het taalgebruik vaak nog heel regionaal gekleurd. Maar ook in specifieke situaties, zoals met carnaval, in cabaretvoorstellingen, in de kroeg, in memes op sociale media, of in andere informele settings ‘met vrienden onder elkaar’, gebruiken sprekers regelmatig lokale omgangstaal. Ook jongeren laten in hun taalgebruik doorschemeren waar ze vandaan komen. Al is hun taalgebruik wel heel anders dan dat van de ‘traditionele’ dialectsprekers van pakweg zestig jaar geleden. Of anders gezegd: hun dialect is anders dan het dialect van hun grootouders.
Heeft dialect een norm?
In mijn onderzoek bestudeer ik zulke generatieverschillen in dialectgebruik. Van de huidige generatie jongeren in Noord-Brabant zeggen dialectkenners vaak: “Wat zij spreken, dat is geen écht Brabants meer.” Maar wat is écht Brabants, en wie bepaalt dat? Een belangrijk kenmerk van dialect ten opzichte van het Algemeen Nederlands is dat dialect niet gestandaardiseerd is. Dat wil zeggen dat er geen strikte grammatica- en spellingvoorschriften zijn over hoe je het wél of níet moet gebruiken. In die zin is dialect een taal zonder norm.
Toch kan de sprekersgemeenschap wel zo’n ‘norm’ ervaren op basis van intuïties. Die vertellen sprekers als het ware of een bepaalde vorm van dialect ‘natuurlijk’ aanvoelt. Je noemt die intuïties daarom ook ‘taalgevoel’. Bij een oudere spreker die van jongs af aan al dialect spreekt is dat gevoel sterker dan bij een jongere spreker die dat dialect maar sporadisch hoort en spreekt. De mate van blootstelling is kortom een bepalende factor voor kennis van dialect, van woordenschat tot grammatica, want géén van de dialectsprekers heeft dialect op school geleerd. Dat je weet hoe dialect ‘hoort’ te klinken is in het algemeen onbewuste kennis die je meekrijgt uit je sociale omgeving en via het contact met andere sprekers.
Traditionele dialectologie
Maar het ontbreken van een ‘standaarddialect’ betekent niet dat er geen naslagwerken zijn waarin je kunt zoeken naar kenmerken van bepaalde dialecten. Door de tijd heen zijn er namelijk veel dialectologen en dialectliefhebbers geweest die een heleboel werk hebben verricht om lokale dialecten op te tekenen. In de twintigste eeuw trokken zij met geluidsrecorders het land in om van dorp tot dorp opnames te maken van dialectsprekers. Die sprekers beantwoordden vragen als: ‘Hoe zegt u X in uw dialect?’ of ‘Kunt u X zeggen in uw dialect?’, waarbij X staat voor een bepaald woord of een bepaalde zinsbouw. Op die manier konden onderzoekers honderden verschillende dialecten identificeren. Ze zijn nog steeds te horen via de website van het Meertens Instituut.
Volgens de bovenstaande methode ontdekten onderzoekers bijvoorbeeld dat een zin als de timmerman heeft geen spijkers bij acceptabel is voor sommige zuidelijke dialecten in Vlaanderen en Noord-Brabant, dat in Zeeuwse dialecten ook de timmerman he geen spijkers / spiekers bie zen grammaticaal is, en dat in de overige dialecten hem ofwel zich gebruikelijk is. De gevonden variatie konden ze vervolgens uittekenen op dialectkaarten, zoals het kaartje hieronder. Op die kaarten is door middel van kleuren en symbolen aangegeven welke taalvorm bij welk gebied hoort. Dit geeft in één oogopslag een beeld van de dialectgebieden die met elkaar contrasteren. Tegelijkertijd zijn die verschillen niet absoluut: gebieden lopen soms in elkaar over en niet alle sprekers binnen één gebied praten identiek.
Soms tekent een dialectverschil zich wel heel duidelijk af: het vormt dan als het ware een grens door het taalgebied, een zogenoemde ‘isoglosse’ (bijvoorbeeld de grens tussen de harde g boven de grote rivieren en de zachte g beneden de grote rivieren). Zo’n isoglosse deelt soms ook een provincie op in verschillende dialectgebieden. In Limburg en Zeeland zijn er bijvoorbeeld grote verschillen tussen het noorden en het zuiden van de provincie. Anderzijds zijn er in Noord-Brabant met name verschillen tussen west en oost, met een grens die ongeveer gelijkloopt met de rivier De Donge. In de traditionele Noord-Brabantse dialecten gebruikten sprekers uit het westen van de provincie bijvoorbeeld melk, terwijl ze in het oosten eerder voor romme kozen.
Het dialect van jongeren
In het huidige dialect worden dat soort geografische verschillen kleiner, zeker op het gebied van woordenschat. Slechts heel weinig jongeren in Noord-Brabant zullen het woord romme nog kennen, laat staan zelf gebruiken. Wat dat betreft is de invloed van het Nederlands dus heel duidelijk merkbaar. Maar op het gebied van de grammatica zijn de verschillen waarschijnlijk nog wat meer intact, vooral tussen de verschillende provincies. In de dialecten van Noord-Brabant krijgt het werkwoord voor de tweede persoon bijvoorbeeld een bijzondere vervoeging: hedde gij in plaats van heb jij. Een ander voorbeeld is de uitgang van verkleinwoorden die klinkt als -ke in plaats van -je: Brabanders zeggen clubke en niet clubje. En ook lidwoorden vóór mannelijke zelfstandige naamwoorden (in het enkelvoud) krijgen een speciale uitgang: enen hond (uitgesproken als unnen) in plaats van een hond.
Jongeren die niet in het dialect zijn opgevoed hebben vaak beperkte kennis van deze dialectgrammatica. Dat zie je terug in de vormen die ze gebruiken. Anders dan de traditionele sprekers zeggen ze bijvoorbeeld ook enen (unnen) oma of enenen (unnenen) hond, dus ze gebruiken de speciale dialectuitgang ook bij woorden die helemaal niet mannelijk (maar vrouwelijk) zijn, of ze verdubbelen hem. Oudere sprekers vinden dit maar gek: de afwijkende vormen klinken voor hen ‘nep’ en ongeloofwaardig. In hun ogen (en oren) kan ook het dialect ‘verloederen’. De jongeren zelf zien echter geen kwaad in hun eigen manier van spreken. De taal die zij gebruiken is óók Brabants! Pas als ze zelf boven de grote rivieren komen en leeftijdsgenoten hun taal imiteren, raken ze geïrriteerd. “Dat is helemaal niet hoe ik spreek”, denken ze dan.
Veldwerk
Om erachter te komen hoe ouderen en jongeren in Noord-Brabant vandaag de dag grammaticale kenmerken uit het Brabants inzetten én beoordelen in termen van authenticiteit en geloofwaardigheid, bezoek ik sprekers in en rondom Eindhoven. Ik ga daarvoor naar een middelbare school en ik bezoek dialectwerkgroepen thuis of in hun ‘heemhuis’. De sprekers vullen vragenlijsten in en luisteren naar ingesproken Brabantse zinnetjes. Op een schaal van 1 tot en met 5 moeten ze invullen hoe ‘acceptabel’ ze die zinnetjes vinden. Gebruiken ze deze zelf? En vinden ze het natuurlijk klinken als iemand anders deze gebruikt?
Vervolgens ga ik ook met de sprekers in gesprek in een zogenoemd ‘focusgroepinterview’. In plaats van een individueel interview praat ik met een groep van vijf sprekers, vaak samen met nog een andere onderzoeker. Ik laat voorbeelden zien van dialectgebruik waar zij dan op mogen reageren. Op die manier probeer ik te ontdekken hoe jongeren en ouderen ieder op een eigen manier met het dialect omgaan. Welke betekenis heeft het dialect binnen de verschillende generaties? En in hoeverre moet dialect ‘traditioneel’ zijn om vertrouwd aan te voelen?
Dialectologie in een modern jasje
De resultaten van het onderzoek vertellen ons niet alleen veel over de manier waarop taal verandert, maar ook over de rol van lokale omgangstaal in een tijd van globalisering. Dialect is een vorm van immaterieel erfgoed. Veel mensen hechten belang aan dialect als bindende factor in hun eigen gemeenschap. Taal is bij uitstek een sociaal identificatiemiddel.
In dat opzicht is dialectonderzoek ook in tijden van dialectverlies nog enorm actueel. Ik ben niet zozeer op zoek naar heel lokale dialectverschillen of naar hét dialect van Noord-Brabant, maar juist naar verschillen tussen jong en oud en de manieren waarop dialect betekenisvol is voor deze groepen. Want ook jongeren putten op hun eigen manier uit de dialectkennis die ze in hun sociale omgeving oppikken. Dat is eigenlijk dialectologie in een modern jasje.