Uitgelicht
Publicatiedatum: 5 december 2024

Pieter van Reenen zorgt al meer dan 50 jaar voor het behoud van oude dialecten uit Nederland en Vlaanderen

Hoe klinkt een verdwijnend dialect? Pieter van Reenen, gastonderzoeker linguïstiek en taalvariatie bij het Meertens Instituut, doet al meer dan 50 jaar taalonderzoek. Zijn werk is tot op de dag van vandaag van belang voor het behoud van oude dialecten uit Nederland en Vlaanderen.

Door: Lukas Nerl

Van Reenen was eerst werkzaam aan de Vrije Universiteit Amsterdam en later bij het Meertens Instituut. Naast zijn werk als vertaler van Deense literatuur en onderzoek naar Middelnederlands, ligt zijn focus op projecten zoals de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten, de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten en het Goedeman-Taeldeman-Reenen-project (GTRP). Het GTRP hielp Nederlandse dialecten te behouden voordat ze opgingen in regiolecten. Hiermee hebben Van Reenen en zijn collega’s een waardevolle basis aan informatie gelegd die nog tot de dag van vandaag voor onderzoek gebruikt wordt. 

Pieter van Reenen, Johan Taeldeman en Ton Goeman van het GTRP (van links naar rechts)
Pieter van Reenen, Johan Taeldeman en Ton Goeman van het GTRP (van links naar rechts), bron: Pieter van Reenen

Verzamelen en conserveren van dialecten 

Hoe kunnen we dialecten in Nederland en Vlaanderen registreren en vastleggen voordat ze verdwijnen in regiolecten? Deze vraag stelden Ton Goeman en Johan Taeldeman zich in 1982. Via de NWO werd in 1982 een plan ingediend voor het Goeman-Taeldeman-project (GTP) om de oudste vormen van dialect in Nederland en Vlaanderen voor onderzoek te gaan bewaren. 

Nog voordat de subsidie was toegekend, had Ton Goeman, toentertijd onderzoeker bij het Meertens Instituut, al een klein onderzoek opgezet. Pieter van Reenen, die toen hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam was, sloot zich in die tijd bij het project aan: “Ik zorgde voor veldwerkers die heel goed in fonetiek waren. Ik kon deze op de Vrije Universiteit Amsterdam vinden, omdat ik toen studenten op ging leiden voor het werken met talen die niet beschreven zijn. Ook leerden ze van mij hoe ze met deze talen om moesten gaan.”  

Door subsidies van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit Nederland en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek uit Vlaanderen kon een grootschalig dialectonderzoek starten. “Zodoende is het gelukt het project tot stand te brengen met als eindresultaat meer dan een miljoen dialecttranscripties,” legt Van Reenen uit. 

Een innovatieve manier van dialectonderzoek 

Van Reenen hielp tijdens het Goedeman-Taeldeman-Reenen-project (GTRP) veel technische problemen op te lossen met zijn digitaliseringsexpertise: “Het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) was niet geschikt voor gebruik op computers. Daarom hebben Ton Goeman en ik een computerversie ontwikkeld waarmee dat wel kan: het Keyboard-IPA (KIPA).” Aan het einde van het GTRP kwam er een website waar alle dialecttranscripties opstaan, zowel in het KIPA als in het IPA.  

Uiteindelijk bleek GTRP een project te zijn dat nog jaren zou duren: “Alleen al één opname duurde een dag, en de transcriptie nam 14 dagen in beslag. Je hebt in totaal zo’n 20 mensenjaren nodig om alle dialecten in kaart te brengen en te digitaliseren.”  

Een grote bijdrage en aanhoudende belangstelling voor het project 

Het project had niet zonder zijn vrouw kunnen slagen, weet Van Reenen te vertellen. Anke van Reenen-Jongkind was jarenlang vrijwilliger bij het Meertens Instituut en was van onschatbare waarde voor het project: “Ze was sociaal heel goed en toen ze hier aan de slag ging, kon ze ook met iedereen overweg. Dus we hadden echt een groot geluk dat we iemand in het team hadden die goed met mensen om kon gaan,” herinnert zich Van Reenen. 

Het GTRP heeft niet alleen een schat aan informatie veiliggesteld voor toekomstig onderzoek, maar ook de basis gelegd voor nieuwe studies naar dialecten en taalvariatie. Tot op de dag van vandaag zijn de resultaten van het project een waardevolle bron voor wetenschappers. “Ik werk nu aan het laatste stadium: het online beschikbaar maken van de geluidsopnames, zodat deze dialecten voor iedereen hoorbaar en toegankelijk blijven, voor altijd.”