Vragen over volksverhalen

  • Wat is een volksverhaal?

Een volksverhaal is een vertelling die voor langere of kortere tijd mondeling tussen (groepen) mensen circuleert. Men kan derhalve spreken over een traditie. Het begrip ‘volksverhaal’ is een overkoepelende term: een paraplu-begrip. Tot de volksverhalen rekenen we: de fabel, het sprookje, de sage, de legende, het raadsel, de mop, de kwispel, het exempel, het broodjeaapverhaal. De plot van een volksverhaal blijft door de tijd heen min of meer stabiel en herkenbaar, alhoewel er altijd sprake zal zijn van een zekere variatie. In bepaalde gevallen worden ook persoonlijke verhalen (personal narratives, memorates) of familievertellingen tot het volksverhaal gerekend. Het goed vertellen van een verhaal is een kunde of in bepaalde gevallen zelfs een kunstvorm. Meer over de verschillende sub-genres hierna.

Overigens vinden we volksverhalen ook terug in de schriftelijke overlevering, van volksboekjes, almanakjes, centsprenten, kranten en romans tot in de modernere media (radio, televisie, film, internet, sociale media). Onderzoekers moeten steeds vaker vaststellen dat er een voortdurende wisselwerking is tussen geschreven en mondeling overgeleverde verhalen.

  • “Leuk, volksverhalen! Dat is toch iets van vroeger?”

Ja en nee. Er werden vroeger natuurlijk volop volksverhalen verteld, maar tegenwoordig is het niet veel minder. De traditionele sprookjes over drakendoders, of sagen over witte wieven, weerwolven, reuzen en dwaallichten staan nog altijd in de belangstelling, maar vooral moderne genres als de mop en het broodjeaapverhaal bloeien in de mondelinge overlevering van tegenwoordig. Volksverhalen zijn van alle tijden, en het onderzoek is ook voor de culturele ontwikkelingen in de moderne samenleving van belang.

Via toerisme, migratie en moderne communicatiemiddelen komen mensen uit verschillende culturen bovendien steeds vaker met elkaar in aanraking, en daardoor ook met elkaars volksverhalen en folklore. Verhalen als die van Anansi en Nasreddin Hodja worden naar Nederland meegenomen door Antillianen, Surinamers en Turken. Op het internet en via email circuleren actuele moppen en wilde geruchten, moderne Photoshop- en videograppen, kettingbrieven en complotten. In moderne kunstuitingen in de stad en op het platteland vinden we de laatste tijd volksverhalen terug, die op hun beurt door gemeentes en/of gemeenschappen worden geclaimd en gebruikt ter promotie van (de identiteit van) stad of dorp en bevordering van het lokale toerisme, middels volksverhalenroutes, -attracties, -café’s en sagensafari’s. Op verhalenworkshops en op verteldagen worden mensen gestimuleerd om het verhaal (opnieuw) mondeling te verspreiden en aandacht te besteden aan de performance.

Naast het christendom drukken tegenwoordig ook andere geloofsrichtingen als islam, moderne hekserij, sjamanisme en neo-paganisme hun stempel op de vertelcultuur. Oude verhaalthema’s verschijnen, al dan niet aangepast, in moderne religieuze mondelinge uitingen, maar ze herleven ook in de moderne fantasy-cultuur via (jeugd)literatuur, film en televisie, attracties en festiviteiten.

We kunnen dan ook met recht zeggen dat het volksverhaalonderzoek verder reikt dan de oude sagen- en sprookjesthema’s en meer is dan onderzoek naar historische verhalen uit grootmoeders tijd, maar als een actueel en dynamisch onderzoeksgebied voortdurend in beweging is.

  • Waarom is de documentatie van volksverhalen belangrijk?

Volksverhalen maken deel uit van onze dagelijkse cultuur en derhalve van het immateriële erfgoed van Nederland. We raken er steeds meer van doordrongen dat het immateriële erfgoed bewaard en gekoesterd moet worden – en dit geldt niet alleen voor wetenschappers maar eveneens voor een organisatie als UNESCO. Sinds 2016 staat het vertellen van Anansi-verhalen op de Nederlandse lijst van Immaterieel Erfgoed, en sinds 2020 staat het vertellen van verhalen in het algemeen op diezelfde Nationale Lijst van Immaterieel Erfgoed.

Omdat volksverhalen voor een groot deel tot de orale traditie behoren, is het erg vluchtig cultuurgoed: het ene moment gaat een verhaal viraal, een volgend moment kan het alweer verdwenen zijn. Om de verteltraditie te kunnen bestuderen, is het van belang dat de verhalen verzameld en vastgelegd worden: immers, zonder bronnen geen onderzoek. Gelukkig zijn er in het verleden in Nederland al veel verhalen verzameld en gaan wij er ook heden ten dage mee door, zodat de volksverhalen ook voor latere generaties behouden blijven. In het verleden geschiedde de documentatie vooral op papier. Tegenwoordig worden er ook geluids- en video-opnames gemaakt. Om de verhaalcollectie op een moderne manier te documenteren, is er bij het Meertens Instituut een Nederlandse en Vlaamse Volksverhalenbank online, waarin de verhalen op allerlei manieren ontsloten zijn en opvraagbaar zijn gemaakt. De Volksverhalenbank vormt daarmee een moderne vorm van documentatie, maar is tegelijkertijd een zoek- en onderzoeksinstrument, dat gebruikt kan worden door wetenschappers, journalisten, verhalenvertellers, studenten, scholieren en andere belangstellenden.

Naast de Nederlandse Volksverhalenbank beheert het Meertens ook de toeristische SagenJager en de internationale database ISEBEL.

  • Waarom onderzoek naar volksverhalen?

Naast verzamelen en documenteren is het ook van belang om onderzoek te verrichten naar volksverhalen. Men kan volksverhalen bestuderen op nationaal en internationaal niveau, op regionaal niveau, in een multiculturele gemeenschap, maar men kan ook kijken naar het verhaalrepertoire van één verteller. Verhalen en vertellen maken steeds deel uit van de cultuur van het dagelijkse leven. Volksverhalen hebben ook altijd een betekenis (want anders zijn ze de moeite van het vertellen niet waard). Die verhaalbetekenis ligt echter niet vast, maar is veranderlijk. Kern van volksverhalen en vertelcultuur is, dat er altijd dynamiek in zit. Als tijden of omstandigheden veranderen, dan passen de verhalen zich aan. In menig opzicht kunnen volksverhalen een weerspiegeling zijn van de tijd, de mores, of de persoonlijke opvattingen van een verteller. Het is derhalve van belang om volksverhalen en de vertelcultuur te bestuderen: enerzijds omdat we met een (elementaire) kunstvorm te maken hebben, anderzijds om te kunnen vaststellen hoe verhalen betekenissen toekennen aan maatschappelijke ontwikkelingen, of hoe verhalen worden ingezet om de identiteit van een groep of een persoon te profileren. Volksverhalen hebben, kortom, een artistieke en sociaal-culturele relevantie, en daarom moeten ze in heden en verleden, in al hun dynamiek, bestudeerd worden.

  • Wat is een sprookje?

Een sprookje is een traditioneel volksverhaal dat speelt op een onbepaalde plaats in een onbepaalde tijd en opent daarom vaak met de woorden “Er was eens (in een land hier ver vandaan)…” Niet zelden keren we terug naar een onbestemd middeleeuws leenstelsel of tenminste pre-industrieel verleden. In het begin van het verhaal wordt de held (regelmatig de jongste van een drietal, die als de domste wordt beschouwd) voor een probleem gesteld dat opgelost moet worden. De held gaat op avontuur uit en zonder dat de held zich daar veel over verwondert wordt hij tegengewerkt door kwade wezens, maar evengoed ook geholpen door goede mensen en dierhelpers. Tegenslag en hulp kunnen regelmatig van magische aard zijn. De held slaagt er in, mede dankzij zijn moed, wijsheid, eerlijkheid, goedheid of geluk, om het avontuur tot een goed einde te brengen. Het sprookje eindigt in de regel optimistisch (i.t.t. de sage), en vandaar de slotformule: “En ze leefden nog lang en gelukkig”. In veel gevallen is de uitkomst dat de held trouwt met de prinses of dat de heldin in het huwelijk treedt met de uitverkoren prins. Deze sprookjes worden ook wel bruidverwervingssprookjes genoemd (overigens kennen sprookjes meer helden dan heldinnen, en is voor die laatsten de female agency vaak ver te zoeken). In andere sprookjes gebeurt het wel dat de held rijkdom vergaart of een grote sociale promotie maakt (bijv. gepromoveerd tot opperbevelhebber of zelfs koning). Veel sprookjes tonen jonge helden en heldinnen die zich losmaken van hun ouders en aan een zelfstandig leven in de wereld beginnen (uitzondering hierop vormen de kindersprookjes waarin kleine kinderen de hoofdrol spelen, zoals Roodkapje en Hans en Grietje). Het sprookje wordt doorgaans verteld als fictie, en het genre verwoordt bepaalde wensdromen.

Bekende sprookjes zijn onder andere: Aladdin, Ali Baba en de Veertig Rovers, Assepoester, Belle en het Beest, Blauwbaard, de Bremer Stadsmuzikanten, de Dappere Kleermaker, Doornroosje, Grote Klaas en Kleine Klaas, de Kikkerkoning, de Nieuwe Kleren van de Keizer, Piggelmee, Raponsje, Repelsteeltje, Sneeuwwitje, Vrouw Holle en Zwaan Kleef Aan.

  • Bestaan er verschillende soorten sprookjes?

Ja, zoals we hierboven al zagen, worden er ook wel kindersprookjes onderscheiden: dat zijn sprookjes bestemd voor kinderen waarin kinderen ook de hoofdrol spelen. Voorbeelden zijn Roodkapje, Klein Duimpje en de Reus, Hans en Grietje en Janman in het Papieren Huisje.

Er wordt ook wel een onderscheid gemaakt tussen volkssprookjes en kunstsprookjes: daarover wordt nader ingegaan in de navolgende FAQ.

Volksverhaalonderzoekers onderscheiden voorts nog de volgende soorten sprookjes:

  1. Diersprookje (of fabel): hierin spelen dieren de hoofdrol. Voorbeeld: De Wolf en de Zeven Geitjes.
  2. Toversprookje (of wondersprookje): dit is de eigenlijke kern aan sprookjes die we nog steeds het beste kennen. In dit avonturensprookje komen we allerlei magische of wonderbaarlijke elementen tegen: een meisje komt weer levend uit de buik van een wolf, een prins verandert in een kikker en vice versa, en een prinses slaapt honderd jaar in een betoverd kasteel en wordt wakker gekust door haar uitverkoren prins. Een toversprookje waarin veel wonderlijke elementen verwerkt kunnen worden is de Magische Vlucht.
  3. Religieuze sprookjes: sprookjes met een christelijke moraal. In dit soort sprookjes komen bijvoorbeeld Jezus en Petrus voor die de mensen belonen, of God die iemand straft. Bijvoorbeeld het Mannetje in de Maan, die door God werd gestraft omdat hij op zondag (of met Kerst) hout ging sprokkelen. Ook engelen en duivels kunnen een rol spelen in deze sprookjes.
  4. Realistische sprookjes (of novellesprookjes): deze sprookjes lijken in veel opzichten op de toversprookjes, maar het element van magie of wonder ontbreekt. Het zijn dus vooral verhalen over avonturen, slimme listen en problematische relaties. Voorbeeld: Koning Lijsterbaard.
  5. Sprookjes over de domme reus of duivel: het betreft hier vertellingen over mensen die geconfronteerd worden met niet al te snuggere reuzen, menseneters en/of duivels (de personages zijn regelmatig uitwisselbaar). Door allerlei trucjes zijn de mensen hun sterke maar domme tegenstanders te slim af. Een voorbeeld hiervan is het verhaal van de Stenen Uilenborden, waarin men de duivel te slim af is.
  6. Humoristische sprookjes (in het Duits wel Schwankmärchen geheten): dit zijn de wat langer uitgesponnen, kluchtige vertellingen, die in het verleden ook wel boerde of klucht werden genoemd. Het zijn de voorlopers van de moderne, kortere moppen. Voorbeeld: het Dappere Kleermakertje. Een apart genre binnen de humoristische sprookjes zijn weer de leugensprookjes, zoals Luilekkerland, het Grote Schip van Sinternuit en de verhalen à la de baron van Münchhausen.
  7. Kettingsprookjes: vertellingen over een reeks samenhangende gebeurtenissen (de kat bijt de muis, de muis knaagt het touw, het touw vangt de os, de os drinkt het water, het water blust het vuur, het vuur brandt de stok, de stok slaat de hond, en de hond bijt het varkentje). Voorbeeld: het Oude Vrouwtje en haar Varken.
  8. Schriksprookjes (in het Engels wel Catch Tales geheten): een spannend verhaal waarbij aan het slot, onverwachts, iemand uit het publiek wordt vastgepakt en aan het schrikken gemaakt. Voorbeeld: het Gouden Armpje.
  • Wat is het verschil tussen een volkssprookje en een kunstsprookje?

Een volkssprookje is – vaak in de loop der eeuwen – ontstaan en gegroeid in de mondelinge overlevering. Een kunstsprookje is door een schrijver – bij wijze van spreken in één keer – achter zijn bureau verzonnen en opgeschreven. Hans Christian Andersen heeft voornamelijk kunstsprookjes geschreven: ze komen doorgaans niet uit de mondelinge traditie. Voorbeelden: Het Lelijke Jonge Eendje, het Meisje met de Zwavelstokjes, de Kleine Zeemeermin, de Sneeuwkoningin. In het verleden is er door volkskundigen weinig onderzoek gedaan naar kunstsprookjes, omdat ze meer tot de letterkunde behoorden dan tot de mondelinge traditie.

Nu kan men het strenge onderscheid wel wat relativeren. In bepaalde gevallen blijken volkssprookjes toch een schriftelijke oorsprong te hebben (zoals de Dans in de Doornstruik), en het is in elk geval niet zo, dat ze louter in de mondelinge overlevering hebben gecirculeerd. Ook later opgetekende en literair bewerkte versies van sprookjes (zoals door Charles Perrault en door de gebroeders Grimm) zijn een schakel in de transmissie geweest en hebben de sprookjes levend gehouden.

Ook al zijn de meeste sprookjes van Andersen dan kunstsprookjes, dat wil niet zeggen dat ze nu niet in de mondelinge overlevering voorkomen. Velen kunnen zijn sprookjes navertellen dankzij het sprookjesboek of de tekenfilmversie van Disney.

  • Hoe oud zijn sprookjes?

Dat is moeilijk te zeggen, want dat verschilt per sprookje. De fantasie van volop eten en drinken in Luilekkerland bestaat sinds de late middeleeuwen (15e eeuw). Het peperkoekhuisje uit het sprookje van Hans en Grietje herinnert er ook aan, maar het sprookje zelf treffen we pas in het begin van de 19e eeuw voor het eerst aan en is waarschijnlijk niet veel ouder (tenzij we aannemen dat Hans en Grietje een totaal verhaspelde en daardoor onherkenbare versie is van de Magische Vlucht; dan is het sprookje wel veel ouder). Het sprookje van de Drakendoder is daarentegen weer vele eeuwen oud, en wordt al teruggevonden in de klassieke oudheid (het verhaal van Perseus).

  • Waar komen sprookjes vandaan?

Ook dat is moeilijk te zeggen: ze kunnen in feite overal vandaan komen. Wel kunnen we met zekerheid stellen dat het sprookje een Euraziatisch fenomeen is, dus van IJsland en Ierland tot aan Japan, met inbegrip van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Sprookjes die elders zijn gevonden, zijn door kolonisten meegebracht. Indianen, Aborigines en Maori kennen geen sprookjes van zichzelf, in de zin van vertellingen over een feodaal verleden met koningen en prinsessen: ze kennen wel andere soorten volksverhalen zoals mythen, sagen en fabels. Het sprookje van de Drakendoder komt waarschijnlijk oorspronkelijk uit het Midden-Oosten, en dat geldt ook voor veel verhalen uit Duizend-en-een Nacht. Repelsteeltje is een Europees sprookje. Assepoester zou wel eens van oorsprong een Aziatisch sprookje kunnen zijn – althans de oudste versies komen uit China en Vietnam.

  • Wat is een typisch Nederlands sprookje?

Sprookjes zijn – net als alle andere soorten volksverhalen – in principe internationaal vertelgoed: ze trekken zich van politieke of taalgrenzen niets aan. Dit betekent dat de meeste sprookjes internationaal zijn. Het komt eigenlijk niet voor dat een sprookje alleen in Nederland bekend is en daarbuiten niet. Kortom, een typisch Nederlands sprookje bestaat niet. Toch is er een volksverhaal dat in elk geval zijn kerngebied in Nederland schijnt te hebben gehad en dat is het sprookje van de Appelvangproef. Het verhaal is tegenwoordig niet zo heel erg bekend meer, maar de crux van het verhaal is dat een toegeworpen appel verraadt of iemand een man of een vrouw is. Mannen vangen een appel door de knieën naar elkaar toe de brengen, vrouwen door de benen te spreiden (als ze een lange rok aan hebben). Door deze proef wordt een als vrouw verklede rover ontmaskerd.

Een Fries sprookje over de Sinterklaasplaats heeft weinig verspreiding gekend (en is ook niet buitengewoon beroemd) omdat het verhaal aan een boerderij in Hinnaerderadiel vast zit, en er in het verhaal sprake is van het ritueel van het ‘schoentje zetten’ dat buiten de grenzen van Nederland niet erg aanspreekt.

Hoewel typische Nederlandse sprookjes niet of nauwelijks bestaan, blijkt uit een sprookjesenquete van het Meertens Instituut en de Efteling uit 2008 dat de volgende sprookjes als ‘typisch Nederlands’ worden gezien door de Nederlanders:

  1. Roodkapje
  2. Hans en Grietje
  3. Sneeuwwitje
  4. Kleinduimpje
  5. Assepoester
  • Wat zijn in Nederland nu de meest favoriete sprookjes?

Er zijn de afgelopen jaren wat onderzoekjes geweest, die wel enige variatie vertonen, maar de Top 5 laat tegelijkertijd zien dat Sneeuwwitje, Roodkapje, Assepoester en Doornroosje toch wel favoriet zijn.

 Inter/View 1999Internet-enquete 2000Enquete Verteldag 2004Sprookjesenquete Meertens Instituut en de Efteling 2008
1SneeuwwitjeAssepoesterRoodkapjeSneeuwwitje
2AssepoesterDoornroosjeAssepoesterAssepoester
3RoodkapjeHans en GrietjeDoornroosjeDoornroosje
4DoornroosjeRoodkapjeVrouw HolleRoodkapje
5Hans en GrietjeDe Gelaarsde KatAnansiHans en Grietje

Het meest verrassende is eigenlijk, dat in 2004 plotseling de Surinaams-Antilliaanse (Creoolse) vertellingen over Anansi de spin hun entree maken (waarschijnlijk omdat er een groot aantal semi-professionele verhalenvertellers de enquete hadden ingevuld).

Uit een sprookjesenquete van het Meertens Instituut en de Efteling in 2008 blijkt dat Sneeuwwitje het favoriete sprookje is (van ouderen). Kinderen geven de voorkeur aan Assepoester, gevolgd door Sneeuwwitje, Roodkapje, Doornroosje en Hans en Grietje. Anansi de spin staat op de vijfde plaats in de categorie ‘naamsbekendheid overige sprookjes’, gevolgd door Nasreddin Hodja. Reinaart de Vos en Tijl Uilenspiegel staan in deze categorie op de eerste en respectievelijk tweede plaats.

  • Hoe staat het met de multiculturele verhaalkennis?

Eind 1998 heeft een team van taalkundigen en volkskundigen een enquête gehouden in de Utrechtse en Amsterdamse multiculturele wijken Lombok en Transvaal. De enquête behelsde een Taal- en Cultuurpeiling en is gehouden als een aselecte steekproef onder 10% van de 3000 huishoudens in Lombok en Transvaal. Aan die 300 huishoudens is onder meer gevraagd naar de bekendheid met een aantal verhaalfiguren, namelijk Aicha-Kandisha (een Marokkaanse heksenfiguur), Anansi (de spin), Klein Duimpje, Nasreddin Hodja (een Turkse geestelijke met Uilenspiegel-achtige trekjes) en Hans en Grietje. Eén van de uitkomsten was, dat onder inwoners met een Nederlandse achtergrond Hans en Grietje en Klein Duimpje overbekend zijn: respectievelijk 99 en 100% kent ze. En onder de inwoners met een multiculturele achtergrond valt het ook niet tegen: respectievelijk 74 en 72% kent deze sprookjesfiguren. De jongeren met een multiculturele achtergrond scoren nog beter. In de leeftijdscategorie van acht tot en met twintig jaar kent zelfs 95% van hen Klein Duimpje en Hans en Grietje. In het multiculturele Lombok kent voorts 23% van de inwoners de spin Anansi, terwijl zelfs 31% van de inwoners met een Nederlandse achtergrond Anansi kent. Aicha-Kandisha is eigenlijk alleen bekend bij de Marokkanen (89%), terwijl Nasreddin Hodja bij 100% van de Turken bekend is. Inwoners met een Nederlandse achtergrond komen bij deze verhaalfiguren niet verder dan 4%. Anansi is bekend bij tweederde van de Surinamers, en bij een kwart tot een derde van de Turken, de Marokkanen en de Nederlanders. Voorzover men de resultaten zou mogen veralgemeniseren, onderkennen we de volgende tendensen: mensen met een multiculturele achtergrond zijn beter op de hoogte van Nederlandse sprookjesfiguren dan andersom, en met name de jongeren met multiculturele achtergrond zijn heel behoorlijk op de hoogte. Anansi neemt qua bekendheid een opvallende tussenpositie in.

  • Wat is een mythe?

Een mythe is een voor-christelijk volksverhaal waarin meerdere (heidense) goden een rol spelen die zich op allerlei manieren met de mensheid bemoeien. De bekendste mythen zijn die van de Grieken en de Romeinen, die over een schriftcultuur beschikten zodat die verhalen aan ons overgeleverd zijn. De Germanen moeten evengoed een mythologie hebben gekend met goden als Wodan, Donar en Frija, maar de kennis van die mythologie is gebaseerd op Scandinavische verhalen en op 19e-eeuwse (speculatieve) reconstructies. Wat de verschillende ‘heidense’ stammen hier werkelijk geloofden en vertelden, weten we niet. Echte Nederlandse mythen bestaan derhalve feitelijk niet, omdat er helemaal niets van overgeleverd is in de volkstaal. We weten toevallig wel dat in het Nedersaksische taalgebied een god als Saxnot werd aanbeden, en in een deel van Zeeland de zeegodin Nehalennia, maar de verhalen kennen we gewoonweg niet. Op het moment dat in Nederland volksverhalen over god en heiligen in de volkstaal worden overgeleverd, zijn we al aanbeland rond 1200, en dan is men hier al ruim vier eeuwen gekerstend. Die volksverhalen noemen we dan ook geen mythen meer, maar legenden.

  • Wat is een sage?

Een sage is een traditioneel volksverhaal dat zich afspeelt op een bekende plaats en op een bekend moment in de tijd (i.t.t. het sprookje). De sage is doorgaans een kortere vertelling dan een sprookje, en een sage behandelt een bepaalde vorm van volksgeloof (vroeger sprak men denigrerend over bijgeloof). Sagen bevatten veel angstaanjagende, bovennatuurlijke elementen en vertellen bijvoorbeeld over hekserij, toverij, spokerij, weerwolverij, over reuzen, kabouters, nachtmerries (het wezen, niet de droom!), Witte Wieven, duivels, draken en dergelijke. Sagen kunnen ook vertellen over moedige en sterke helden, over geduchte rovers, onderaardse gangen, verborgen schatten en bodemloze putten. Doorgaans werden de sagen vroeger als waarheid verteld: voor vertellers en luisteraars werden ze ervaren als non-fictie. Sagen hebben (i.t.t. het sprookje) veelvuldig een pessimistische toonzetting en eindigen regelmatig in mineur. Voorbeelden van sagen zijn de vertellingen over de Vliegende Hollander, de Bokkenrijders en over Ellert en Brammert. Er ontstaan nog steeds sagen, maar die worden dan vaak aangeduid als moderne of hedendaagse sagen, in Nederland beter bekend als broodjeaapverhalen (zie hierna onder de FAQ’s). Sommige traditionele sagen zijn zelfs ‘geëvolueerd’ tot moderne sagen: in verhalen over weerwolven wordt niet langer geloofd, maar in vertellingen over spookplekken, mediums, geesten oproepen en gebedsgenezing nog altijd wel.

  • Hoe oud zijn sagen?

Voor sagen geldt in feite hetzelfde als voor sprookjes. Sommige sagen kunnen in theorie teruggaan tot de Germaanse cultuur terwijl bepaalde historische sagen bijvoorbeeld niet verder teruggaan dan de Opstand (Tachtigjarige Oorlog) of de Napoleontische tijd. Welbeschouwd zijn we over het Germaanse volksgeloof – althans voor wat betreft de Nederlandse situatie – bijster slecht geïnformeerd. De Germanen hebben zelf nauwelijks iets op schrift achtergelaten. De kennis die we hebben over die Germaanse stammen is voornamelijk afkomstig van hun vijanden, de Romeinen – en vijandschap levert zelden objectief betrouwbare bronnen op – of is gebaseerd op verhalen uit Scandinavische culturen. Eigenlijk moeten we wachten tot de middeleeuwen vooraleer we beter geïnformeerd worden over het geloofsleven en de sagen hier te lande. De middeleeuwer was bekend met alven (vgl. elfen), zeemeerminnen en kobolden (vgl. kabouters), er zijn tover-recepten overgeleverd en men wist wat heksen waren. Het traditionele heksen(waan)beeld – heksen kunnen vliegen dankzij heksenzalf en hebben seksuele omgang met de duivel – zoals dat nog eeuwen zou doorwerken, is overigens pas aan het eind van de middeleeuwen geconstrueerd en wel in de Heksenhamer (1487) van Heinrich Kramer. Het geloof van de gewone middeleeuwer in lucht-, water- en aardwezens werd overigens krachtig bestreden door de katholieke kerk: de wezens werden gedemoniseerd en derhalve tot duivels en demonen verklaard.

  • Wat is een typisch Nederlandse sage?

Evengoed als er nauwelijks typisch Nederlandse sprookjes zijn, zijn er ook bijna geen typisch Nederlandse sagen; ook hier betreft het immers een internationaal genre. De sage van de Vliegende Hollander wordt wel gezien als een typisch Nederlandse sage, maar het verhaal is in Engeland verzonnen, en verhalen over spookschepen bestaan over de hele wereld. Ook de sage van het Vrouwtje van Stavoren lijkt erg Nederlands, maar het motief van de ring die wordt teruggevonden in een vis stamt al uit de klassieke oudheid. Het verhaal van Hans Brinker is al helemaal geen Nederlandse sage: de vertelling is beroemd gemaakt door de Amerikaanse schrijfster Mary Mapes Dodge en gepubliceerd in haar boek Hans Brinker or the Silver Skates (1865). Vóór de publicatie had nog nooit een Nederlander gehoord van een jongetje dat zijn vinger in de dijk stak (wat ook onmogelijk is om een overstroming te voorkomen). Na de publicatie is het verhaal langzaam maar zeker de oceaan overgestoken, en inmiddels kunnen de meeste Nederlanders zich wel iets voorstellen bij het verhaal van Hans Brinker (al kent lang niet iedereen zijn naam of het volledige verhaal).

Een paar sagen zijn op de Waddeneilanden blijven hangen en zouden daarom typisch Nederlandse sagen genoemd kunnen worden. Zo is er op Texel het verhaal over boerderij De Stooppot (thans pannenkoekenhuis en logies), en op Terschelling leeft de sage van het Stryper Wyfke nog (over een Britse aanval in 1666).

  • Wat is een legende?

Een legende is een traditioneel christelijk (met name katholiek) volksverhaal, waarin een centrale rol is weggelegd voor een heilige of een heilig voorwerp.  De verhalen kunnen dus bijvoorbeeld gaan over Bonifatius, Sint Servaas, Sint Nicolaas of Lidwina van Schiedam. Ook (moderne) wonderlijke verhalen over (bloed) huilende Mariabeelden of over hosties of bijbels die niet kunnen verbranden behoren tot de legenden.

  • Hoe oud zijn legenden?

Legenden werden in Nederland pas verteld na de kerstening, dus vanaf de middeleeuwen, pakweg na 800 na Christus. De schriftelijke vastlegging van heiligenlegenden in de volkstaal van de Nederlanden (en dus niet in het Latijn) dateert vanaf de 12e eeuw. De oudste verzameling legenden die is opgetekend in het Middelnederlands gaat over de wonderen die Sint Servaas verrichtte tijdens zijn leven en na zijn dood, geschreven door Hendrik van Veldeke.

  • Waarom is een mop ook een volksverhaal?

Moppen zijn korte verhaaltjes die bij uitstek in de mondelinge overlevering circuleren, en om die reden zijn het ook volksverhalen. Het woord ‘mop’ voor dit genre volksverhalen bestaat sinds de tweede helft van de 19e eeuw en betekent ‘kort grappig stukje’. Het fenomeen is al wel ouder: in de 17e eeuw tekende advocaat Aernout van Overbeke al moppen op die hij in de dagelijkse conversatie hoorde. Grappige vertellingen werden vroeger echter ‘boerden’, ‘kluchten’ en ‘uien’ genoemd. De voorlopers van de huidige korte moppen waren regelmatig wat verder uitgesponnen kluchtige verhaaltjes. Ze worden in het Duits wel ‘Schwankmärchen’ genoemd. In zulke verhaaltjes konden meerdere grappige momenten zitten, en ze hoefden het – i.t.t. tegenwoordig – niet per se te hebben van een krachtige punchline of clou aan het eind. De oudste Nederlandstalige grappige verhalen stammen uit de middeleeuwen; vanaf de late middeleeuwen werden ze gebundeld in zogenaamde kluchtboekjes. De moderne moppen zijn meestal kort en het lachmoment zit helemaal aan het eind. Moppen kunnen zich tegenwoordig ook voordoen in de vorm van een raadsel. Moderne moppen hebben twee typische kenmerken: incongruentie en grensoverschrijding. Aan het slot worden twee elementen bijeengebracht die men niet verwacht. Tevens raakt de mop aan een bepaald taboe of heet hangijzer zoals seks, machtsverhoudingen en domheid.

  • Wat is een kwispel (‘Black Story’)?

Een kwispel is een soort raadsel, meer in het bijzonder een raadselspel, waarbij iemand de afloop van een verhaal in één korte en mysterieuze zin opgeeft, waarna de andere deelnemers moeten raden wat er gebeurd is. Er mogen alleen vragen gesteld worden waarop met ja of nee geantwoord kan worden. Het is dus aan de raders om de plot van het verhaal te ontdekken. Anders dan bij gewone raadsels heeft de kwispel een retrospectief karakter (“Wat is er gebeurd?”). De opgave kan bijvoorbeeld zijn: er ligt een man dood in een telefooncel. De oplossing is: een man heeft een enorme vis gevangen. Onderweg stopt hij bij een telefooncel om een vriend te vertellen van zijn vangst. In zijn enthousiasme om uit te beelden hoe groot de vis is, slaat de man met beide armen door de ruiten van de telefooncel; hij loopt slagaderlijke bloedingen op en sterft. De kwispel – het woord is een samentrekking van kwis en spel – is een relatief jong verhaalgenre, waarschijnlijk ontstaan in de tweede helft van de 20e eeuw. Sinds enige tijd is het genre bewerkt tot een kaartspel dat Black Stories heet: opdrachten en antwoorden zijn deels hetzelfde als de traditionele kwispels, maar maker Holger Bösch heeft zelf ook nieuwe raadsels verzonnen.

  • Wat is een broodjeaapverhaal?

De moderne sage of stadssage (urban legend) staat in Nederland het best bekend als broodjeaapverhaal, genoemd naar het boek Broodje Aap dat Ethel Portnoy schreef over dit genre in 1978. Broodjeaapverhalen zijn in feite de opvolgers van de traditionele sagen. Spreekt uit de oude sagen de latente angst voor het bovennatuurlijke, zoals duivels, spoken, heksen en witte wieven, in de hedendaagse sagen is dat gewijzigd in aardse angsten voor rampen, bizarre ongelukken, criminaliteit, terrorisme, dodelijke virussen, moderne technologie en sociale pijnlijkheden. Moderne sagen worden ook regelmatig verteld om even te kunnen griezelen. Broodjeaapverhalen zijn over het algemeen even kort als sagen, en de inhoud is veelal spannend en griezelig, maar soms ook grappig. Het verhaalde zou vaak “een vriend van een vriend” werkelijk overkomen zijn, en zowel verteller als luisteraar nemen het verhaal regelmatig voor waar aan. In het Engels wordt ook wel gesproken van een FOAF-tale, waarbij FOAF staat voor een ‘Friend of a Friend’: daar kan men het verhaal van gehoord hebben, of die is het zelf overkomen. Het broodjeaapverhaal is echter niet waargebeurd, al bevat ongeveer tien procent ergens wel een kern van waarheid. Broodjeaapverhalen worden geacht vooral te circuleren onder jonge stadsbewoners, maar ook onder ouderen op het platteland zijn de meeste verhalen bekend.

Op vakantie in Parijs verdwijnt een Nederlandse man voor drie dagen. Als hij wordt teruggevonden, blijkt hij een nier te missen

Voorbeelden van broodjeaapverhalen zijn het Hondje in de Magnetron, de Gestolen Nier, het Wandelende Dekbed, de Hond die bij de Chinees als Gerecht Werd Opgediend, de Kikvorsman in het Verbrande Bos en de Sperma in de Knoflooksaus.

  • Zijn broodjeaapverhalen een modern fenomeen?

In broodjeaapverhalen zitten vaak ‘moderne’ elementen verwerkt zoals auto’s, snelwegen, vliegtuigen, creditcards, computervirussen, magnetrons, fast food restaurants, mobiele telefoons en ziektes als AIDS en COVID-19. In veel gevallen leveren de verhalen ook commentaar op de huidige tijdgeest. Maar het is een misverstand dat broodjeaapverhalen altijd modern zijn. Het verhaal over de misdadige lifter in travestie bestond ook al in de tijd dat er nog met paard-en-wagen werd rondgereden. De vertelling over de man die zijn baby onder het bloed aantreft en zijn hond (met bebloede bek) doodslaat, om vervolgens te ontdekken dat de hond de baby tegen een rat of een slang heeft verdedigd, is al eeuwenlang bekend.

  • Wat is een typisch Nederlands broodjeaapverhaal?

Broodjeaapverhalen zijn wederom – net als alle andere volksverhalen – een internationaal genre. We komen dezelfde moderne sagen over de gehele wereld tegen. Niettemin wordt wel verondersteld dat een tweetal verhalen uit Nederland afkomstig zijn. Ten eerste is daar het verhaal van het Wandelende Dekbed (dat uiteindelijk vol maden blijkt te zitten). Het kerngebied mag dan Nederland zijn, ondertussen heeft het verhaal zich ook over de grenzen verspreidt. Ten tweede is er het verhaal van de hond die een kind had doodgebeten, waarna de hond wordt afgemaakt. Bij sectie blijken er echter zeventien nietjes in het oor van de hond te hebben gezeten. Moraal van het verhaal: de hond (een pitbull?) was eigenlijk heel lief, en heeft pas toegebeten na de kwelling van het zeventiende nietje.