Uitgelicht

Het mysterie van Arzbach, of: de omgekeerde stoottoon

door Björn Köhlein

Twee dialectsprekers uit naburige plaatsen praten met elkaar. Beide dialecten hebben de woorden [man] voor ‘man’ en [man] ‘mandje’ – de klanken van de twee woorden zijn identiek. Op een moment zegt de spreker van dialect B het woord [man] en bedoelt ermee een man. De spreker van dialect A denkt echter dat zijn vriend het over een mandje heeft. Maar in het geval dat de persoon uit dialect B over een mandje zou spreken zou hij denken dat het over een man gaat. In mijn proefschrift “Rule Reversal Revisited: Synchrony and diachrony of tone and prosodic structure in the Franconian dialect of Arzbach” onderzoek ik dit wonderlijke fenomeen.
 

Het verschil tussen [man1] en [man2] en een tonale omkering

De dialectsprekers uit het voorbeeld zijn in staat woorden met identieke klanken te onderscheiden omdat zij verschillende woordmelodieën gebruiken – we zouden het een “stoottoon” en een “sleeptoon” kunnen noemen, zoals dat in het Limburgs gebruikelijk is. En inderdaad horen de twee dialecten bij hetzelfde dialectgebied als het Limburgs, alleen bevinden deze gebieden zich aan de Duitse kant van het zogenoemde toonaccentgebied.
Dialect A (zie kaart) staat voor Mayen, een stadje dichtbij Koblenz links van de Rhein, een dialect wat heel erg op de Limburgse dialecten lijkt. In deze dialecten, die ook Regel A genoemd worden, heeft Accent 1 een stoottoon (dus, de intonatie valt vroeg in bevestigingen en stijgt vroeg in vragen) en Accent 2 een sleeptoon (de intonatie valt en stijgt later dan bij een stoottoon). Dialect B staat voor een wonderlijke uitzondering, het Arzbach dialect (Regel B): Arzbach ligt ook dichtbij Koblenz maar aan de andere kant van de Rhein.

In 1921 schreef de Duitse taalkundige Adolf Bach dat Arzbach ook toonaccenten heeft maar dat de melodieën omgekeerd zijn: volgens hem hebben alle woorden met Accent 1 een sleeptoon in plaats van stoottoon, en alle woorden met Accent 2 hebben een stoottoon in plaats van een sleeptoon.
 

Half-omgekeerde in plaats van helemaal omgekeerde melodieën

Voor mijn proefschrift ben ik 90 jaar na Bach’s ontdekking nog een keer naar Arzbach gegaan om meer over deze omkering te weten te komen. Na het bevragen van een groot aantal sprekers en een gedetailleerde analyse, lieten de nieuw opgenomen fonetische data een grote verrassing zien: er is wel een omkering van de woordmelodieën echter – en dat is de sensatie – alleen maar voor bevestigingen. In vraagzinnen lijken de melodieën van Regel A en Regel B op elkaar.
Of half-omgekeerde melodieën nu een groter of een kleiner mysterie zijn dan helemaal omgekeerde melodieën, is moeilijk om te zeggen en hangt zeker van het wetenschappelijke perspectief van de taalkundige af. Maar volgens mij is het zo dat de relatie tussen twee dialectgebieden tastbaarder wordt als ze toch iets gemeen hebben – zoals in dit geval de vraagintonatie.
 

Hoe kan zoiets ontstaan? Contact met buren

In het hoofdstuk diachronie van mijn proefschrift leg ik uit dat de (halve) toonomkering in Regel B het resultaat is van taalcontact tussen toonaccent-dialecten en niet-toonaccent-dialecten. Het idee is dat in een eerder stadium alle toonaccent-dialecten dezelfde melodieën hadden – dus er was geen verschil tussen Regel A en Regel B. Echter hadden deze dialecten wel een ‘rare’ bevestigingsmelodie: ze was stijgend hoewel het in de meeste omliggende gebieden vallend of gelijkblijvend hoog was (stijgende intonatie voor bevestigingszinnen vinden we nog steeds in sommige Limburgse dialecten, zoals Hasselt). Het verschil tussen Regel A en Regel B ontstond toen de dialecten zich later hebben aangepast aan de bevestigingsintonatie van buurdialecten. In dit proces hebben Regel A en Regel B verschillende aanpassingsstrategieën ontwikkelt die naar omgekeerde melodieën leiden. De vraagintonatie was bij deze veranderingen niet betrokken – daarom lijken Regel A en Regel B in huidige dialecten nog steeds op elkaar als het over vragen gaat.
Dus begrijpen ze elkaar niet altijd. Gaan we nog een keer terug naar ons eerste voorbeeld en we passen het een beetje aan: Een man loopt voorbij. De spreker uit Arzbach zegt: Ik heb een [man] ‘man’ gezien. De Mayen spreker verstaat ‘mandje’ en vraagt: Je hebt een [man] ‘mandje’ gezien? Omdat het een vraag is, begrijpt de Arzbach spreker het goed en is verbaasd: Een [man] ‘mandje’? Nee, ik heb een man ‘man’ gezien. Nu moet de spreker uit Mayen helemaal in de war raken: in de eerste zin heeft zijn gesprekspartner het over een mandje, en in de tweede zin over een man… Gelukkig gebeurt zoiets waarschijnlijk maar heel zelden: meestal zorgt de context ervoor dat men elkaar begrijpt, zelf met een half-omgekeerde stoottoon.
 
Op 21 april 2011 promoveerde Björn Köhnlein op zijn proefschrift Rule Reversal Revisited : Synchrony and diachrony of tone and prosodic structure in the Franconian dialect of Arzbach. Het proefschrift heeft als onderwerp de fonetiek, de synchrone fonologie en de diachrone ontwikkeling van Regel B in het Frankonische toonaccentgebied.

promotoren: Prof. dr. M. van Oostendorp en Prof. dr. P. Boersma
co-promotor: Dr. B.J.H. Hermans

Gepubliceerd bij LOT, ISBN: 978-94-6093-055-3 

Dit artikel is verschenen in de kosteloze digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut. Ook abonnee worden? Klik hier.