Uitgelicht

‘Veel jongeren kennen dezelfde straattaalwoorden’

Khalid Mourigh is gespecialiseerd in straattaal, de taalvariant die sinds de jaren 90 populair is onder jongeren in de multi-etnische steden in Nederland. Sinds kort werkt hij aan het Meertens Instituut. De afgelopen jaren onderzocht hij het Marokkaans Nederlands in Gouda en schreef hij een boek over zijn opa, om een stem te geven aan de eerste generatie Marokkaanse migranten.

door Mathilde Jansen

Het is een veel gekozen onderwerp voor profielwerkstukken van middelbare scholieren: straattaal. Toch is er relatief weinig onderzoek naar gedaan. Het onderzoek van René Appel in de jaren 90 van de vorige eeuw trok veel aandacht in de media: het plaatste ‘straattaal’ in een positiever perspectief, omdat het volgens Appel niks met taalverloedering van doen had, zoals nogal eens beweerd werd, maar een taalvariant was die jongeren beheersten naast het Nederlands.

Khalid Mourigh

Vooral de woorden zijn opvallend – de meeste mensen kennen vandaag de dag wel woorden als doekoe en pattas. Toch is de woordenschat van deze jongeren na de studie van Appel maar weinig onderzocht, en daar wil Mourigh verandering in brengen. Zijn onderzoek past volgens hem goed binnen het onderzoek naar taalvariatie aan het Meertens Instituut. “Over de dialectale variatie van straattaal is nog maar heel weinig bekend.”

Marokkaans Nederlands in Gouda

Dat er allerlei varianten bestaan van straattaal blijkt onder meer uit eerder onderzoek van Mourigh. Zo onderzocht hij als postdoc aan de Universiteit Leiden het Marokkaans Nederlands in Gouda. Daar is zo’n tien procent van de inwoners van Marokkaanse origine, waardoor deze groep sterk vertegenwoordigd is. De meeste Marokkaanse Nederlanders in Gouda komen bovendien uit hetzelfde gebied in Marokko, de Rif. Ze spreken ook een specifieke Berbertaal, het Riffijns Berber (Tamazight).

Maar dit geldt vooral voor de oudere generaties. Jongeren spreken vaak geen Berber en Arabisch meer, maar hun Nederlands is wel doorspekt met invloeden uit deze talen. Mourigh noemt het Moroccan Flavoured Dutch, een term die geïntroduceerd werd door taalkundigen Jacomine Nortier en Margreet Dorleijn.

Het is een taal die zich vooral onderscheidt door typische uitspraakverschijnselen zoals de s die als sj wordt uitgesproken en de scherpe z: sjchool voor ‘school’ en zze zegge voor ‘ze zeggen’. Die verlengde z komt bijvoorbeeld uit het Marokkaans-Arabisch of Berber. Het laat zien hoe talen gemengd worden, en dat is typisch voor straattaal in het algemeen, dat Mourigh in zijn onderzoek als koepelbegrip hanteert. Overigens moet je met die term niet aankomen bij de jongeren in Gouda, weet de onderzoeker uit ervaring. “Voor hen is dat de taal die jongeren met een Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond spreken. Als ik met jongeren spreek gebruik ik die term dus niet, of ik vraag wat zij eronder verstaan.”

Eerste generatie migranten

Al die verschillende taalinvloeden die je hoort bij de jongeren in de grote steden – overigens bij jongeren met en zonder migratieachtergrond – komen voort uit een migratiegeschiedenis zoals die van Mourighs eigen familie. Vorig jaar verscheen zijn boek De gast uit het Rifgebergte. Daarin speelt zijn opa de hoofdrol, die in 1964 vanuit het Rifgebergte in Marokko naar Europa trok.

“Mijn opa heeft mij en mijn tante in 2007 en 2008 veel verhalen verteld die we hebben opgenomen. Die opnames stonden jarenlang op mijn computer. Toen mijn opa in 2010 overleed was ik net begonnen aan mijn promotieonderzoek. Jaren later luisterde ik er opnieuw naar, in eerste instantie omdat ik de taal interessant vond. Maar toen ik ze op ging schrijven, ontdekte ik dat de verhalen zelf supermooi waren. En dat er een groter verhaal in zat. Ik ben toen allemaal literatuur gaan verzamelen en heb met allemaal mensen gesproken, vooral mensen die mijn opa kenden. In dit boek breng ik zijn persoonlijke verhaal, maar tegelijkertijd is het een groter verhaal over de migratie van Riffijnse Marokkanen naar Noordwest-Europa. Veel van die eerste generatie migranten waren ongeschoold zoals mijn opa. Wel vertelde hij graag verhalen. Met dit boek wilde ik een stem geven aan die generatie.”

Mourighs opa sprak Riffijns Berber maar ook Arabisch en vloeiend Spaans. “Hij groeide op in het deel van Marokko dat tot 1956 een kolonie was van Spanje. Eenmaal aangekomen in Nederland, zei hij dat hij een Spanjaard was. Op de werkvloer werd hij daarom bijgestaan door een Spaans-Nederlandse tolk.” Mourigh zelf groeide op met Berber en Nederlands. Tegenwoordig geeft hij soms lessen Berber aan kinderen tussen de 6 en 15 jaar. “Die spreken vaak geen Berber meer. Hun ouders nog wel.”

Woordenschat onderzoeken

In zijn vervolgonderzoek aan het Meertens Instituut wil Mourigh eerst nog een aantal vragen beantwoorden aan de hand van het onderzoekscorpus dat hij samenstelde in Gouda. “Daarin komen een paar opvallende verschijnselen voor die ik nog niet onderzocht heb. Zoals het lidwoord ‘de’ dat ook gebruikt wordt bij ‘het’-woorden en het gebruik van voornaamwoorden. Daar kiezen deze jongeren altijd de volle vorm, zoals in: Als jouw vader komt, dan gaat ie tegen jou zeggen (…).”

Daarna wil Mourigh nader onderzoeken welke taalinvloeden je allemaal vindt in straattaal, en dan in eerste instantie in de woorden. “Er wordt vaak gezegd dat er veel Sranantongo-invloeden zijn, maar eigenlijk is er maar weinig over bekend. Die taalinvloeden verschillen uiteraard per subgroep, want straattaal kent vele varianten, maar tegelijkertijd vermoed ik dat er wel degelijk een kernwoordenschat is. De heersende gedachte was altijd dat die woordenschat te snel veranderde om te kunnen onderzoeken. Toch heb ik sterke aanwijzingen dat dat wel meevalt. Zo geef ik vaak lezingen op scholen in heel Nederland, en dan begin ik altijd met een quiz met 20 straattaalwoorden, door René Appel in 1999 opgetekend. Bijna alle scholieren kennen die woorden.”